maandag 16 oktober 2006

Natuurlijk ontwerpen met vaste planten

Het systeem van Richard Hansen

In 1950 schreef de tuinarchitecte Mien Ruys haar basiswerk “Het Vaste Planten Boek’. Dit boek mag gezien worden als het begin van het (her)ontdekken van de rol van vaste planten in de Nederlandse tuinen. De meeste vaste planten werden toegepast in “klassieke” borders waarbij vooral gerangschikt werd op basis van visuele aspecten zoals kleur, hoogte en bloeivorm. In de borderontwerpen had iedere soort zijn uitgewogen vak en deze indeling diende dan ook streng bewaakt te worden. Ook bij het kweken en selecteren van nieuwe soorten en rassen stonden de visuele eigenschappen boven aan. Dit resulteerde in vaak onnatuurlijke tuinvormen die uitsluitend met allerlei cultuurmaatregelen zoals regelmatig verplanten, sterk bemesten en snoeien in stand te houden waren. Met de komst van een nieuwe generatie kwekers en tuinontwerpers zoals Piet Oudolf, Henk Gerritsen en Ton ter Linden kwamen ook weer andere eigenschappen zoals natuurlijke uitstraling en toepasbaarheid onder de aandacht van het tuinpubliek. Het sortiment heeft daardoor de laatste 15 jaar een enorme impuls gehad en de populariteit van vaste planten is bij tuinliefhebbers buitengewoon groot geworden.
Toch is het, op een meer natuurlijke manier naar vaste planten kijken niet nieuw maar daarvoor moeten we naar Duitsland in de vorige eeuw.

Karl Foerster en Richard Hansen
In de eerste helft van de vorige eeuw ontstond in Duitsland een cultuur en tuinen minnende groep intellectuelen bij wie tuinesthetiek, natuurbeleving en natuurbescherming hoog werden gewaardeerd. De bekendste vertegenwoordiger van deze groepering is Karl Foerster ( 1874-1970) wiens boeken en tijdschriftpublicaties buitengewoon populair waren. Foerster benadrukte dat de natuur de inspiratiebron moest zijn voor het creëren van een tuin en dat iedere tuinplant het best tot zijn recht kwam als deze het voor hem meest ideale plekje in een tuin kreeg. Hiervoor was kennis van de natuurlijke standplaatsen van planten en plantengemeenschappen onontbeerlijk.
Na de oorlog werden de ideeën van Foerster verder bestudeerd door Richard Hansen, die na zijn studie als tuinspecialist in aanraking kwam met plantensociologie en ecologie.
Na zijn benoeming tot directeur van de proeftuin van Weihenstephan heeft hij uitgebreid geëxperimenteerd met alle mogelijke soorten en rassen van kruidachtige planten. Hierbij ontwikkelde hij een systeem waarin alle tuinplanten zijn ondergebracht in tuinplantengemeenschappen, parallel aan de wilde plantengemeenschappen van de plantensociologische wetenschap. Het ideaal was om iedere tuinplant, door hem te plaatsen in de voor hem meest natuurlijke omstandigheden, zo optimaal mogelijk te laten groeien en bloeien. In het standaardwerk van Richard Hansen en Fridrich Stahl, “Die Stauden und ihre Lebensbereiche” zijn voor het hele sortiment vaste planten een aantal natuurlijke standplaatsen gedefinieerd. Lijsten van soorten gerangschikt op hun eigenschappen geven de basis aan voor hun toepassing. Samen met Herman Müssel ontwikkelde hij vervolgens een viercijferige code waarin het hele vaste planten sortiment een plaats kon krijgen. Hoewel de natuurlijke eisen van de planten het uitgangspunt waren bij de planning hield Hansen ook rekening met de esthetische wensen van een ontworpen vegetatie. Ook hiervoor heeft hij belangrijke richtlijnen geformuleerd. Het toepassen van beplantingen volgens zijn systeem bleef wat Hansen betreft niet beperkt tot particuliere tuinen, hij had vooral beplantingen op grotere schaal in parken en openbaar groen voor ogen.
De principes van Hansen werden door zijn leerlingen verder uitgewerkt. Een belangrijke exponent daarvan is Urs Walser, wiens proeftuin te Weinheim, de Hermannshof, een grote inspiratiebron is voor de huidige generatie tuinontwerpers. Ook op de vele Duitse tuintentoonstellingen vinden we voorbeelden van deze inmiddels als “de Duitse beplantingsstijl’’ aangeduide wijze van ontwerpen. De Nederlandse tuintraditie is tot heden vooral Engels geïnspireerd geweest. Maar gelukkig beginnen we ook hier wat vaker naar de ontwikkelingen bij onze oosterburen te kijken. Vooral in het blad “Onze eigen tuin” is aan de Duitse beplantingsstijl de laatste jaren meerdere keren aandacht besteed. (Isabelle van Groeningen, lente 2000, Beatrice Krehl, lente 2001 en Hans en Werner Simon, winter 2001).

Natuurlijke groeiplaatsen
In de natuur wordt de diversiteit aan planten bepaald door de gegeven natuurlijke omstandigheden. De belangrijkste zijn: grondsoort, vochtigheid, licht, voedingsgraad en mate van verstoring. Daarnaast vormen de onderlinge verhoudingen van plant- en diersoorten een belangrijke factor. De natuurlijke omstandigheden en de onderlinge verhoudingen vormen samen het ecosysteem. Een plantencombinatie die kenmerkend is voor een specifiek ecosysteem noemen we een plantengemeenschap. In een bepaald ecosysteem, op een bepaalde plaats kunnen we ook een bepaalde plantengemeenschap verwachten, en andersom vertelt een bepaalde plantengemeenschap ons iets over de ecologische factoren van die plaats.
Binnen een ecosysteem zijn verschillende plaatsen, niches, waarin de afzonderlijke soorten zich ophouden. Iedere plantensoort bevolkt een specifieke niche en is daarvoor het beste toegerust. De verschillende strategieën die soorten hebben ontwikkeld om te overleven maakt het mogelijk dat meerdere soorten, meerdere niches bezetten op één en dezelfde plek. Vroege en late ontwikkelaars, diepe en ondiepe wortellende soorten, hoge solitairen en lage bodembedekkers kunnen zonder elkaar weg te concurreren samenleven. Tussen de afzonderlijke niches is sprake van een samenhang, de ene niche hangt vaak weer van de andere af.
Als voorbeeld nemen we een loofbos op natte rijke grond. Binnen het ecosysteem is plaats voor hoge bladverliezende bomen. Er is een niche op de iets hogere, drogere delen voor populieren, in de altijd natte kuilen staan elzen, waar de waterstand sterk wisselt de wilgen, er tussen is een plaatsje voor de vlier. Op de natte plaatsen kunnen in het voorjaar dotterbloemen zich ontwikkelen en later in het seizoen is hier een niche vrij voor kattenstaart en leverkruid. Iets droger staan brandnetels, berenklauw en springzaad. Iedere plant heeft zo zijn plaats en iedere plaats heeft zijn eigen plant. Geen niche is onbezet. Is dat laatste wel het geval dan zal van buitenaf zo’n niche bevolkt worden door inzaai van andere planten die in een gesloten ecosysteem geen kans maken. Dit zien we bijvoorbeeld als er sprake is van verstoringen. Na een houtkap in drogere loofbossen zijn er niches vrij gekomen en zullen vingerhoedskruid en wilgenroosje ineens massaal te voorschijn komen. Deze verdwijnen op termijn weer als het bos regenereert.
Niches in een ecosysteem kunnen we bijvoorbeeld ook mooi waarnemen langs slootkanten, dijken en wegbermen. Bepaalde plantensoorten volgen duidelijk de hoogtelijnen van het talud waardoor er vaak fraaie lintvormige vegetatiebeelden ontstaan.
Specifieke niches vragen om specifieke aanpassingen. Iedere plant is zo geëvolueerd dat hij voor zijn niche het beste bouwplan heeft. Door de geografische verspreiding over de aarde zijn bepaalde plantenfamilies en geslachten op het ene continent wel en op het andere niet aanwezig. Maar omdat bepaalde ecosystemen op vergelijkbare plaatsen op de aardbol aanwezig zijn, vinden we hier vaak vergelijkbare plantengemeenschappen waarbij de niches bevolkt worden door qua bouw vergelijkbare maar vaak onverwante plantensoorten. Zo staan in Afrika grote op Amerikaanse cactussen gelijkende wolfsmelken in de savannebossen samen met Aloe’s die weer sterk lijken op, maar niet verwant zijn aan, de Amerikaanse Agave’s. We noemen dit verschijnsel: convergentie. Het is trouwens ook geen toeval dat de bladeren van cyclamen, mansoor en enkele bosviooltjes veel op elkaar gelijken. Ze bekleden dezelfde niches al dan niet op het zelfde continent.
Aan de bouw van een plant kunnen we dus ook veel aflezen over de soort niche die hij in zijn eigen ecosysteem bekleedt. Helaas weten we nog veel te weinig van de functies van al de specifieke bladvormen en plantaanpassingen. Maar niets is uitsluitend door het toeval zo ontstaan.

Plantengemeenschappen in de tuin
Veel mensen hebben bij natuurlijke tuinen naïeve gedachten als lekker makkelijk, gaat vanzelf en weinig onderhoud. Zelfs bij openbaar groenbeheerders komen we die gedachtes tegen zodra er sprake is van bezuinigingsrondes en personeelstekorten.
We kunnen natuurlijke ecosystemen wel projecteren naar onze tuinen. Doen we niets aan de tuin dan zal zich daar inderdaad vanzelf een ecosysteem ontwikkelen. Meestal is het resultaat na enkele jaren op onze verstoorde, voedselrijke tuingronden, bepaald niet aantrekkelijk omdat verstoringplanten snel de overhand krijgen en voor een natuurlijke ontwikkeling zonder ingrijpen is een mensenleven doorgaans te kort. We willen best graag een stukje natuur bij huis maar wel graag al komend voorjaar in optima forma.
Door de ecologische omstandigheden van de tuin goed te bekijken en waar gewenst desnoods aan te passen kunnen we wel ruimte scheppen voor de aanplant en ontwikkeling van aantrekkelijke plantengemeenschappen. Hierbij hoeven we niet uitsluitend gebruik te maken van inheemse plantensoorten, we kunnen ook planten die elders in vergelijkbare systemen hun niche bekleden gebruiken. We moeten er wel voor zorgen dat alle beschikbare niches bezet raken. Een open niche vraagt om invulling van buitenaf en daar zorgen dan vaak ongewenste indringers, onkruid, voor.
Een grote mate van deskundigheid is noodzakelijk bij het opzetten van een natuurlijke tuinplantengemeenschap. We bekijken alle aanwezige factoren, bepalen het gewenste beeld waarbij we ook de esthetische wensen meewegen en stellen vervolgens nauwgezet het plantensortiment samen. Uiteraard zijn niet alle factoren goed voorspelbaar en zijn wij als plantenliefhebbers altijd geneigd om meer verschillende soorten toe te passen dan eigelijk gewenst is. Daarnaast speelt natuurlijk ook de esthetiek een rol. Wij blijven tuiniers en we zullen moeten blijven ingrijpen maar dit kan na een aanloopperiode wel beperkt worden.

Beplantingsprincipes van Hansen
Hansen onderscheidt een 7-tal verschillende natuurlijke standplaatsen. Per standplaats zijn weer vele verschillende onderverdelingen mogelijk. Via een codesysteem heeft Hansen voor de meest bekende vaste planten een indeling gemaakt over de verschillende standplaatsen. Sommige planten kunnen een plaats hebben in meerdere biotopen, andere zijn zeer specifiek.

1- Bos: schaduw, humusrijke bodem, vochtig
Bosvegetatie ontwikkelt zich vooral vroeg in het voorjaar wanneer er veel licht door de nog bladloze boomkruinen komt. We vinden hier de plaatsen voor velerlei bolgewassen, stinzenplanten zoals longkruid en primula’s, voorjaarslathyrus, leverbloempjes, en elfenbloemen. In de zomer wordt het droger en donkerder. Alleen grote bladplanten zoals Hosta’s en varens zullen zich dan nog optimaal bovengronds manifesteren. Lichtere plekken bieden plaats aan hogere zomerbloeiers zoals vingerhoedskruid en monnikskappen

2- Bosrand: twee typen, open zonnige zijde en koele schaduwzijde
De omstandigheden aan de bosrand zijn licht, de bodem humeus en redelijk vochtig, de aanwezigheid van bomen en heesters beperkt het directe zonlicht. Veel geliefde tuinplanten vinden hier hun oorsprong zoals: Geraniums, Campanula’s, Aconitums, Astrantia, Phlox, Dicentra, Hemerocallis, Ligularia, Anemone, Helleborus . De bloei is het uitbundigst in de voorzomer. Een plantvak met een hoge haag aan de achterzijde mag als bosrand worden beschoud.

3- Open plaatsen/weiden/steppen/prairie: De afwezigheid van bomen en hoge heesters zorgt voor veel licht, vaak volle zon, met vaak droogte in de zomer. De bodem is mineraal van samenstelling en bevat weinig humus. De beplanting heeft meestal een fijn en open karakter, er zijn veel grassen en fijne bladstructuren. Andere kenmerken zijn grijs viltige beharing, ook een aanpassing aan de drogere omstandigheden en diepe wortelvorming. De hoofdbloei is in de zomer en nazomer. Hier horen o.a. de volgende planten thuis: veel soorten Salvia’s, Origanums en andere aromatische lipbloemen, bolgewassen zoals allerlei uien en Eremurus, Centaurea, Sedums, halfheesters zoals lavendel en Perovskia, hoge grassen, prairieplanten als Asters en zonnebloemen.

4- Rotstuin: plantengroei uit gebergten tussen stenen, steenslag, vochtig in het voorjaar door het smeltwater, droog in de zomer en de winter.
Dit biotoop komt in Nederland nauwelijks voor en moet met veel kunstgrepen worden gecreëerd. Een gespecialiseerde plantenliefhebber kan hier al zijn energie in kwijt.

5- Borders: beplantingen met planten met een sterk cultuurgebonden karakter. Deze standplaats is door Hansen bedacht om onderdak te bieden aan sterk gecultiveerde planten zoals Delphineums, Phlox cultivar’s, Monarda’s, Heleniums, Lelies, Pioenrozen, Tulpen etc.
welke een goede grond, bemesting, snoei en bewerking vragen. Hiervoor zijn goed toegankelijke plantbedden, regelmatig oprooien, scheuren en herschikken noodzakelijk.


6- Moerasbeplanting: planten voor lichte maar altijd natte plaatsen

7- Waterplanten: beplanting in de diverse zones onder water




Andere ontwerprichtlijnen van Hansen:
Ook geeft Hansen richtlijnen voor de opbouw van een beplantingssysteem. Ten aanzien van plantdichtheid en levensduur heeft hij 5 categorieën onderscheiden. Hierin zijn de soorten op basis van de uiteindelijke groeivorm en grootte gerangschikt.
Categorie I (aantal stuks 1-3): solitaire planten, planten die op zich zelf uitgroeien tot een effectvol formaat of een karakteristieke vorm: hoge grassen, grote Hosta’s, Varens, Eupatorium en Vernonia,
Categorie II (aantal stuks 3-10): structuurplanten voor kleine groepen, vooral planten die langzaam starten maar met een hoge duurzaamheid op termijn een belangrijk basis gaan vormen voor de plantengemeenschap zoals Polygonatum, Kirengoshoma, Veronicastrum, Cimicifuga
Categorie III (aantal stuks 10-20): planten voor grote groepen welke een sterk vullend karakter hebben in de beplanting maar desgewenst ook regelmatig worden terug geknipt zoals Salvia’s, Achillea’s, Trollius en Geranium’s en eventueel op termijn deels kunnen verdwijnen als categorie 1 en 2 zich voldoende hebben ontwikkeld om het beeld te dragen.
Categorie IV : bodembedekkende planten voor dichte kleine groepen ter invulling van de beplanting of als gecombineerde fijnmazige vlakvulling. Voorbeelden zijn:Acaena, lage campanula, Helianthemum, Thijm
Categorie V: woekerende planten voor grote groepen , als monobeplanting tussen houtige gewassen of voor grote vlakvulling. Voorbeelden: Symphytum, woekerende Geranium’s, Pachysandra en Vinca.



Bij de opbouw van een beplanting gaat Hansen volgens een vaste volgorde te werk:
1- houtige gewassen voor de hoofdstructuur, geraamte.
2- solitaire vaste planten voor het hoofdbeeld en het ritme
3- vroegbloeiende planten achteraan en in het midden, kunnen desgewenst na de bloei worden terug gesnoeid
4- late bloeiers vooraan zodat gedurende het gehele seizoen de voorgrond gesloten blijft.
5- aanvullende/invullende bodembedekkers om de beplanting te sluiten en de verschillende structuurplanten te ondersteunen in vorm en kleur.

Om eenheid in een beplanting te creëren zullen de gebruikte soorten op meerdere plaatsen in de beplanting herhaald worden of in de vorm van een nauwe verwant op andere plaatsen een representant krijgen.

Het codesysteem van Hansen-Müssel is door verschillende kwekers opgenomen in hun catalogi. Toch bleek het voor veel gebruikers en zeker voor catalogi en kwekers een te uitgebreid systeem. Prof. J.Sieber heeft voor de een wat eenvoudigere versie ontwikkeld die ook grafisch kan worden weergegeven. Voor kwekerij en handel is dit systeem zeker belangrijk, voor een ontwerper biedt dit ten op zicht van de Hansen code naar mijn mening te weinig informatie. De ISU, Internationaler Stauden Union, heeft de Sieber code als huiscode aangewezen en deze zal in de toekomst daarom vaker in catalogi worden opgenomen dan de Hansen code.

Actuele ontwikkelingen in Duitsland
De recentste ontwikkelingen op het gebied van ontworpen vegetaties in Duitsland betreffen de verschillende experimenten met prairievegetaties. In de Berggarten in Hannover hebben Hans en Werner Simon een beplanting aangelegd met de Noord Amerikaanse prairie als voorbeeld. De meeste prairie vegetaties groeien van nature op open maar voedselrijke bodem. Na de droge zomer en herfst branden de vegetaties vaak af waardoor houtige gewassen zich niet kunnen handhaven. Veel typische prairieplanten zoals Amsonia, Asclepias, Baptisia en Sylphium zijn langzame groeiers met een diepe beworteling. Daarnaast zijn er soorten zoals Asters, Zonnebloemen en Guldenroede die snel na de aanplant voor een aantrekkelijk beeld zorgen. Een ander kenmerk van de meeste prairie soorten is de late ontwikkeling in het voorjaar. Om dit gat te vullen voegde Simon ook Europese en Aziatische soorten toe. De dynamiek tussen de verschillende soorten moet zorgvuldig worden gestuurd om tot een stabiele plantengemeenschap te komen. Bij de selectie en de planning is dan ook gebruik gemaakt van de richtlijnen van Hansen.

In Weinheim nam in 1998 Cassian Schmidt het roer over en heeft daar een groot aantal proefvlakken ingericht met plantcombinaties uitsluitend afkomstig van de Amerikaanse prairie. Voor de uiteenlopende prairiebiotopen, van nat naar droog, kortgras- en hooggrasprairie’s en bosranden zijn daar soortencombinatie aangeplant en uitgezaaid en wordt de ontwikkeling gevolgd. Ook hier is de insteek om plantengemeenschappen te ontwikkelen voor grootschaligere toepassingen in de openbare ruimte. Bijzonder is dat de zorgvuldig samengestelde mengsels veelal willekeurig door elkaar uitgeplant of uitgezaaid zijn. Voor het beheer zou Schmidt de voorkeur geven aan jaarlijks afbranden om de concurrentie van inheemse soorten in het voorjaar te onderdrukken. Een mulchlaag van lavasplit of ander fijn grind vervangt nu de natuurlijke aslaag die na de prairiebranden overblijft en onderdrukt het inzaaien van ongewenste soorten.

Conclusie
Natuurlijke beplantingssystemen bieden veel mogelijkheden voor ontwerpers en tuinliefhebbers om op een andere manier om te gaan met de in te richtte ruimte. Voor het opzetten van beplantingsschema’s voor particuliere tuinen en voor openbaar groen zijn de ervaringen van Foerster, Hansen en zijn volgelingen een goede leidraad. Ook het onderhoud is in principe schematisch vast te leggen en uit te voeren. Het samenstellen van de beplanting en de verdere begeleiding vraagt wel veel kennis van plantensoorten en hun eisen. Toch bieden natuurlijke beplanting veel ruimte voor experiment en persoonlijke invulling.
Het onderhoud van een natuurlijke tuinplantengemeenschap zal na een arbeidsintensieve startperiode beperkter zijn dan die van klassieke beplantingssystemen maar vereist wel inzicht in de processen. Een natuurlijke tuin zal onder invloed van onze wisselende weersgesteldheden door het jaar heen en ook per jaar een verschillend beeld opleveren. De dynamiek van de natuur geeft natuurlijke beplantingssystemen een extra dimensie.

Ruurd van Donkelaar

De volgende kwekerijen in Nederland werken in hun catalogi en website met het systeem van Hansen:

Kwekerij Ploeger de Bilt, www.ploegerdebilt.nl
Kwekerij Esveld, Boskoop, www.esveld.nl

Literatuur:
Richard Hansen/Friedrich Stahl: Die Stauden und Ihre Lebensbereiche, uitgeverij Ulmer
ISBN 3-8001-6350-8
Richard Hansen/Friedrich Stahl: Perennials and their garden, uitgeverij Cambridge University Press ISBN 0-521-35194-4

Michael King, Nieuwe bloemen nieuwe tuinen , uitgeverij Terra, ISBN90-6255-759-7

Artikelen in “Gartenpraxis” Ulmers Pflanzen Magazin, Verlag Eugen Ulmer, www.gartenpraxis.de
Bernd Hertle, nr.5:1994; Beate Schnitzler, nr.8:1996; Philipp Schonfeld, nr.11:1999; Hans Simon, nr.1:2000; Stefan Rothmund, nr.12:2000; Marcus de la Fleur, nr.10:2001; Cassian Schmidt, nr.4, 7, 9:2004, nr.1:2005

Artikelen in “Onze Eigen Tuin” Uitgeverij Het Huis van Linnaeus Postbus 1 7700 AA Dedemsvaart
Isabelle van Groeningen, lente 2000; Beatrice Krehl, lente 2001; Hans en Werner Simon, winter 2001

Artikel: Ruurd van Donkelaar in “Tuin & Landschap” 25A, 8 december 2005
www.tuinenlandschap.nl/tsde/resources/attachments/download/true/im/false/id/63106/natuurlijk met vaste planten.pdf