Het systeem van Richard Hansen
In 1950 schreef de tuinarchitecte Mien Ruys haar basiswerk “Het Vaste Planten Boek’. Dit boek mag gezien worden als het begin van het (her)ontdekken van de rol van vaste planten in de Nederlandse tuinen. De meeste vaste planten werden toegepast in “klassieke” borders waarbij vooral gerangschikt werd op basis van visuele aspecten zoals kleur, hoogte en bloeivorm. In de borderontwerpen had iedere soort zijn uitgewogen vak en deze indeling diende dan ook streng bewaakt te worden. Ook bij het kweken en selecteren van nieuwe soorten en rassen stonden de visuele eigenschappen boven aan. Dit resulteerde in vaak onnatuurlijke tuinvormen die uitsluitend met allerlei cultuurmaatregelen zoals regelmatig verplanten, sterk bemesten en snoeien in stand te houden waren. Met de komst van een nieuwe generatie kwekers en tuinontwerpers zoals Piet Oudolf, Henk Gerritsen en Ton ter Linden kwamen ook weer andere eigenschappen zoals natuurlijke uitstraling en toepasbaarheid onder de aandacht van het tuinpubliek. Het sortiment heeft daardoor de laatste 15 jaar een enorme impuls gehad en de populariteit van vaste planten is bij tuinliefhebbers buitengewoon groot geworden.
Toch is het, op een meer natuurlijke manier naar vaste planten kijken niet nieuw maar daarvoor moeten we naar Duitsland in de vorige eeuw.
Karl Foerster en Richard Hansen
In de eerste helft van de vorige eeuw ontstond in Duitsland een cultuur en tuinen minnende groep intellectuelen bij wie tuinesthetiek, natuurbeleving en natuurbescherming hoog werden gewaardeerd. De bekendste vertegenwoordiger van deze groepering is Karl Foerster ( 1874-1970) wiens boeken en tijdschriftpublicaties buitengewoon populair waren. Foerster benadrukte dat de natuur de inspiratiebron moest zijn voor het creëren van een tuin en dat iedere tuinplant het best tot zijn recht kwam als deze het voor hem meest ideale plekje in een tuin kreeg. Hiervoor was kennis van de natuurlijke standplaatsen van planten en plantengemeenschappen onontbeerlijk.
Na de oorlog werden de ideeën van Foerster verder bestudeerd door Richard Hansen, die na zijn studie als tuinspecialist in aanraking kwam met plantensociologie en ecologie.
Na zijn benoeming tot directeur van de proeftuin van Weihenstephan heeft hij uitgebreid geëxperimenteerd met alle mogelijke soorten en rassen van kruidachtige planten. Hierbij ontwikkelde hij een systeem waarin alle tuinplanten zijn ondergebracht in tuinplantengemeenschappen, parallel aan de wilde plantengemeenschappen van de plantensociologische wetenschap. Het ideaal was om iedere tuinplant, door hem te plaatsen in de voor hem meest natuurlijke omstandigheden, zo optimaal mogelijk te laten groeien en bloeien. In het standaardwerk van Richard Hansen en Fridrich Stahl, “Die Stauden und ihre Lebensbereiche” zijn voor het hele sortiment vaste planten een aantal natuurlijke standplaatsen gedefinieerd. Lijsten van soorten gerangschikt op hun eigenschappen geven de basis aan voor hun toepassing. Samen met Herman Müssel ontwikkelde hij vervolgens een viercijferige code waarin het hele vaste planten sortiment een plaats kon krijgen. Hoewel de natuurlijke eisen van de planten het uitgangspunt waren bij de planning hield Hansen ook rekening met de esthetische wensen van een ontworpen vegetatie. Ook hiervoor heeft hij belangrijke richtlijnen geformuleerd. Het toepassen van beplantingen volgens zijn systeem bleef wat Hansen betreft niet beperkt tot particuliere tuinen, hij had vooral beplantingen op grotere schaal in parken en openbaar groen voor ogen.
De principes van Hansen werden door zijn leerlingen verder uitgewerkt. Een belangrijke exponent daarvan is Urs Walser, wiens proeftuin te Weinheim, de Hermannshof, een grote inspiratiebron is voor de huidige generatie tuinontwerpers. Ook op de vele Duitse tuintentoonstellingen vinden we voorbeelden van deze inmiddels als “de Duitse beplantingsstijl’’ aangeduide wijze van ontwerpen. De Nederlandse tuintraditie is tot heden vooral Engels geïnspireerd geweest. Maar gelukkig beginnen we ook hier wat vaker naar de ontwikkelingen bij onze oosterburen te kijken. Vooral in het blad “Onze eigen tuin” is aan de Duitse beplantingsstijl de laatste jaren meerdere keren aandacht besteed. (Isabelle van Groeningen, lente 2000, Beatrice Krehl, lente 2001 en Hans en Werner Simon, winter 2001).
Natuurlijke groeiplaatsen
In de natuur wordt de diversiteit aan planten bepaald door de gegeven natuurlijke omstandigheden. De belangrijkste zijn: grondsoort, vochtigheid, licht, voedingsgraad en mate van verstoring. Daarnaast vormen de onderlinge verhoudingen van plant- en diersoorten een belangrijke factor. De natuurlijke omstandigheden en de onderlinge verhoudingen vormen samen het ecosysteem. Een plantencombinatie die kenmerkend is voor een specifiek ecosysteem noemen we een plantengemeenschap. In een bepaald ecosysteem, op een bepaalde plaats kunnen we ook een bepaalde plantengemeenschap verwachten, en andersom vertelt een bepaalde plantengemeenschap ons iets over de ecologische factoren van die plaats.
Binnen een ecosysteem zijn verschillende plaatsen, niches, waarin de afzonderlijke soorten zich ophouden. Iedere plantensoort bevolkt een specifieke niche en is daarvoor het beste toegerust. De verschillende strategieën die soorten hebben ontwikkeld om te overleven maakt het mogelijk dat meerdere soorten, meerdere niches bezetten op één en dezelfde plek. Vroege en late ontwikkelaars, diepe en ondiepe wortellende soorten, hoge solitairen en lage bodembedekkers kunnen zonder elkaar weg te concurreren samenleven. Tussen de afzonderlijke niches is sprake van een samenhang, de ene niche hangt vaak weer van de andere af.
Als voorbeeld nemen we een loofbos op natte rijke grond. Binnen het ecosysteem is plaats voor hoge bladverliezende bomen. Er is een niche op de iets hogere, drogere delen voor populieren, in de altijd natte kuilen staan elzen, waar de waterstand sterk wisselt de wilgen, er tussen is een plaatsje voor de vlier. Op de natte plaatsen kunnen in het voorjaar dotterbloemen zich ontwikkelen en later in het seizoen is hier een niche vrij voor kattenstaart en leverkruid. Iets droger staan brandnetels, berenklauw en springzaad. Iedere plant heeft zo zijn plaats en iedere plaats heeft zijn eigen plant. Geen niche is onbezet. Is dat laatste wel het geval dan zal van buitenaf zo’n niche bevolkt worden door inzaai van andere planten die in een gesloten ecosysteem geen kans maken. Dit zien we bijvoorbeeld als er sprake is van verstoringen. Na een houtkap in drogere loofbossen zijn er niches vrij gekomen en zullen vingerhoedskruid en wilgenroosje ineens massaal te voorschijn komen. Deze verdwijnen op termijn weer als het bos regenereert.
Niches in een ecosysteem kunnen we bijvoorbeeld ook mooi waarnemen langs slootkanten, dijken en wegbermen. Bepaalde plantensoorten volgen duidelijk de hoogtelijnen van het talud waardoor er vaak fraaie lintvormige vegetatiebeelden ontstaan.
Specifieke niches vragen om specifieke aanpassingen. Iedere plant is zo geëvolueerd dat hij voor zijn niche het beste bouwplan heeft. Door de geografische verspreiding over de aarde zijn bepaalde plantenfamilies en geslachten op het ene continent wel en op het andere niet aanwezig. Maar omdat bepaalde ecosystemen op vergelijkbare plaatsen op de aardbol aanwezig zijn, vinden we hier vaak vergelijkbare plantengemeenschappen waarbij de niches bevolkt worden door qua bouw vergelijkbare maar vaak onverwante plantensoorten. Zo staan in Afrika grote op Amerikaanse cactussen gelijkende wolfsmelken in de savannebossen samen met Aloe’s die weer sterk lijken op, maar niet verwant zijn aan, de Amerikaanse Agave’s. We noemen dit verschijnsel: convergentie. Het is trouwens ook geen toeval dat de bladeren van cyclamen, mansoor en enkele bosviooltjes veel op elkaar gelijken. Ze bekleden dezelfde niches al dan niet op het zelfde continent.
Aan de bouw van een plant kunnen we dus ook veel aflezen over de soort niche die hij in zijn eigen ecosysteem bekleedt. Helaas weten we nog veel te weinig van de functies van al de specifieke bladvormen en plantaanpassingen. Maar niets is uitsluitend door het toeval zo ontstaan.
Plantengemeenschappen in de tuin
Veel mensen hebben bij natuurlijke tuinen naïeve gedachten als lekker makkelijk, gaat vanzelf en weinig onderhoud. Zelfs bij openbaar groenbeheerders komen we die gedachtes tegen zodra er sprake is van bezuinigingsrondes en personeelstekorten.
We kunnen natuurlijke ecosystemen wel projecteren naar onze tuinen. Doen we niets aan de tuin dan zal zich daar inderdaad vanzelf een ecosysteem ontwikkelen. Meestal is het resultaat na enkele jaren op onze verstoorde, voedselrijke tuingronden, bepaald niet aantrekkelijk omdat verstoringplanten snel de overhand krijgen en voor een natuurlijke ontwikkeling zonder ingrijpen is een mensenleven doorgaans te kort. We willen best graag een stukje natuur bij huis maar wel graag al komend voorjaar in optima forma.
Door de ecologische omstandigheden van de tuin goed te bekijken en waar gewenst desnoods aan te passen kunnen we wel ruimte scheppen voor de aanplant en ontwikkeling van aantrekkelijke plantengemeenschappen. Hierbij hoeven we niet uitsluitend gebruik te maken van inheemse plantensoorten, we kunnen ook planten die elders in vergelijkbare systemen hun niche bekleden gebruiken. We moeten er wel voor zorgen dat alle beschikbare niches bezet raken. Een open niche vraagt om invulling van buitenaf en daar zorgen dan vaak ongewenste indringers, onkruid, voor.
Een grote mate van deskundigheid is noodzakelijk bij het opzetten van een natuurlijke tuinplantengemeenschap. We bekijken alle aanwezige factoren, bepalen het gewenste beeld waarbij we ook de esthetische wensen meewegen en stellen vervolgens nauwgezet het plantensortiment samen. Uiteraard zijn niet alle factoren goed voorspelbaar en zijn wij als plantenliefhebbers altijd geneigd om meer verschillende soorten toe te passen dan eigelijk gewenst is. Daarnaast speelt natuurlijk ook de esthetiek een rol. Wij blijven tuiniers en we zullen moeten blijven ingrijpen maar dit kan na een aanloopperiode wel beperkt worden.
Beplantingsprincipes van Hansen
Hansen onderscheidt een 7-tal verschillende natuurlijke standplaatsen. Per standplaats zijn weer vele verschillende onderverdelingen mogelijk. Via een codesysteem heeft Hansen voor de meest bekende vaste planten een indeling gemaakt over de verschillende standplaatsen. Sommige planten kunnen een plaats hebben in meerdere biotopen, andere zijn zeer specifiek.
1- Bos: schaduw, humusrijke bodem, vochtig
Bosvegetatie ontwikkelt zich vooral vroeg in het voorjaar wanneer er veel licht door de nog bladloze boomkruinen komt. We vinden hier de plaatsen voor velerlei bolgewassen, stinzenplanten zoals longkruid en primula’s, voorjaarslathyrus, leverbloempjes, en elfenbloemen. In de zomer wordt het droger en donkerder. Alleen grote bladplanten zoals Hosta’s en varens zullen zich dan nog optimaal bovengronds manifesteren. Lichtere plekken bieden plaats aan hogere zomerbloeiers zoals vingerhoedskruid en monnikskappen
2- Bosrand: twee typen, open zonnige zijde en koele schaduwzijde
De omstandigheden aan de bosrand zijn licht, de bodem humeus en redelijk vochtig, de aanwezigheid van bomen en heesters beperkt het directe zonlicht. Veel geliefde tuinplanten vinden hier hun oorsprong zoals: Geraniums, Campanula’s, Aconitums, Astrantia, Phlox, Dicentra, Hemerocallis, Ligularia, Anemone, Helleborus . De bloei is het uitbundigst in de voorzomer. Een plantvak met een hoge haag aan de achterzijde mag als bosrand worden beschoud.
3- Open plaatsen/weiden/steppen/prairie: De afwezigheid van bomen en hoge heesters zorgt voor veel licht, vaak volle zon, met vaak droogte in de zomer. De bodem is mineraal van samenstelling en bevat weinig humus. De beplanting heeft meestal een fijn en open karakter, er zijn veel grassen en fijne bladstructuren. Andere kenmerken zijn grijs viltige beharing, ook een aanpassing aan de drogere omstandigheden en diepe wortelvorming. De hoofdbloei is in de zomer en nazomer. Hier horen o.a. de volgende planten thuis: veel soorten Salvia’s, Origanums en andere aromatische lipbloemen, bolgewassen zoals allerlei uien en Eremurus, Centaurea, Sedums, halfheesters zoals lavendel en Perovskia, hoge grassen, prairieplanten als Asters en zonnebloemen.
4- Rotstuin: plantengroei uit gebergten tussen stenen, steenslag, vochtig in het voorjaar door het smeltwater, droog in de zomer en de winter.
Dit biotoop komt in Nederland nauwelijks voor en moet met veel kunstgrepen worden gecreëerd. Een gespecialiseerde plantenliefhebber kan hier al zijn energie in kwijt.
5- Borders: beplantingen met planten met een sterk cultuurgebonden karakter. Deze standplaats is door Hansen bedacht om onderdak te bieden aan sterk gecultiveerde planten zoals Delphineums, Phlox cultivar’s, Monarda’s, Heleniums, Lelies, Pioenrozen, Tulpen etc.
welke een goede grond, bemesting, snoei en bewerking vragen. Hiervoor zijn goed toegankelijke plantbedden, regelmatig oprooien, scheuren en herschikken noodzakelijk.
6- Moerasbeplanting: planten voor lichte maar altijd natte plaatsen
7- Waterplanten: beplanting in de diverse zones onder water
Andere ontwerprichtlijnen van Hansen:
Ook geeft Hansen richtlijnen voor de opbouw van een beplantingssysteem. Ten aanzien van plantdichtheid en levensduur heeft hij 5 categorieën onderscheiden. Hierin zijn de soorten op basis van de uiteindelijke groeivorm en grootte gerangschikt.
Categorie I (aantal stuks 1-3): solitaire planten, planten die op zich zelf uitgroeien tot een effectvol formaat of een karakteristieke vorm: hoge grassen, grote Hosta’s, Varens, Eupatorium en Vernonia,
Categorie II (aantal stuks 3-10): structuurplanten voor kleine groepen, vooral planten die langzaam starten maar met een hoge duurzaamheid op termijn een belangrijk basis gaan vormen voor de plantengemeenschap zoals Polygonatum, Kirengoshoma, Veronicastrum, Cimicifuga
Categorie III (aantal stuks 10-20): planten voor grote groepen welke een sterk vullend karakter hebben in de beplanting maar desgewenst ook regelmatig worden terug geknipt zoals Salvia’s, Achillea’s, Trollius en Geranium’s en eventueel op termijn deels kunnen verdwijnen als categorie 1 en 2 zich voldoende hebben ontwikkeld om het beeld te dragen.
Categorie IV : bodembedekkende planten voor dichte kleine groepen ter invulling van de beplanting of als gecombineerde fijnmazige vlakvulling. Voorbeelden zijn:Acaena, lage campanula, Helianthemum, Thijm
Categorie V: woekerende planten voor grote groepen , als monobeplanting tussen houtige gewassen of voor grote vlakvulling. Voorbeelden: Symphytum, woekerende Geranium’s, Pachysandra en Vinca.
Bij de opbouw van een beplanting gaat Hansen volgens een vaste volgorde te werk:
1- houtige gewassen voor de hoofdstructuur, geraamte.
2- solitaire vaste planten voor het hoofdbeeld en het ritme
3- vroegbloeiende planten achteraan en in het midden, kunnen desgewenst na de bloei worden terug gesnoeid
4- late bloeiers vooraan zodat gedurende het gehele seizoen de voorgrond gesloten blijft.
5- aanvullende/invullende bodembedekkers om de beplanting te sluiten en de verschillende structuurplanten te ondersteunen in vorm en kleur.
Om eenheid in een beplanting te creëren zullen de gebruikte soorten op meerdere plaatsen in de beplanting herhaald worden of in de vorm van een nauwe verwant op andere plaatsen een representant krijgen.
Het codesysteem van Hansen-Müssel is door verschillende kwekers opgenomen in hun catalogi. Toch bleek het voor veel gebruikers en zeker voor catalogi en kwekers een te uitgebreid systeem. Prof. J.Sieber heeft voor de een wat eenvoudigere versie ontwikkeld die ook grafisch kan worden weergegeven. Voor kwekerij en handel is dit systeem zeker belangrijk, voor een ontwerper biedt dit ten op zicht van de Hansen code naar mijn mening te weinig informatie. De ISU, Internationaler Stauden Union, heeft de Sieber code als huiscode aangewezen en deze zal in de toekomst daarom vaker in catalogi worden opgenomen dan de Hansen code.
Actuele ontwikkelingen in Duitsland
De recentste ontwikkelingen op het gebied van ontworpen vegetaties in Duitsland betreffen de verschillende experimenten met prairievegetaties. In de Berggarten in Hannover hebben Hans en Werner Simon een beplanting aangelegd met de Noord Amerikaanse prairie als voorbeeld. De meeste prairie vegetaties groeien van nature op open maar voedselrijke bodem. Na de droge zomer en herfst branden de vegetaties vaak af waardoor houtige gewassen zich niet kunnen handhaven. Veel typische prairieplanten zoals Amsonia, Asclepias, Baptisia en Sylphium zijn langzame groeiers met een diepe beworteling. Daarnaast zijn er soorten zoals Asters, Zonnebloemen en Guldenroede die snel na de aanplant voor een aantrekkelijk beeld zorgen. Een ander kenmerk van de meeste prairie soorten is de late ontwikkeling in het voorjaar. Om dit gat te vullen voegde Simon ook Europese en Aziatische soorten toe. De dynamiek tussen de verschillende soorten moet zorgvuldig worden gestuurd om tot een stabiele plantengemeenschap te komen. Bij de selectie en de planning is dan ook gebruik gemaakt van de richtlijnen van Hansen.
In Weinheim nam in 1998 Cassian Schmidt het roer over en heeft daar een groot aantal proefvlakken ingericht met plantcombinaties uitsluitend afkomstig van de Amerikaanse prairie. Voor de uiteenlopende prairiebiotopen, van nat naar droog, kortgras- en hooggrasprairie’s en bosranden zijn daar soortencombinatie aangeplant en uitgezaaid en wordt de ontwikkeling gevolgd. Ook hier is de insteek om plantengemeenschappen te ontwikkelen voor grootschaligere toepassingen in de openbare ruimte. Bijzonder is dat de zorgvuldig samengestelde mengsels veelal willekeurig door elkaar uitgeplant of uitgezaaid zijn. Voor het beheer zou Schmidt de voorkeur geven aan jaarlijks afbranden om de concurrentie van inheemse soorten in het voorjaar te onderdrukken. Een mulchlaag van lavasplit of ander fijn grind vervangt nu de natuurlijke aslaag die na de prairiebranden overblijft en onderdrukt het inzaaien van ongewenste soorten.
Conclusie
Natuurlijke beplantingssystemen bieden veel mogelijkheden voor ontwerpers en tuinliefhebbers om op een andere manier om te gaan met de in te richtte ruimte. Voor het opzetten van beplantingsschema’s voor particuliere tuinen en voor openbaar groen zijn de ervaringen van Foerster, Hansen en zijn volgelingen een goede leidraad. Ook het onderhoud is in principe schematisch vast te leggen en uit te voeren. Het samenstellen van de beplanting en de verdere begeleiding vraagt wel veel kennis van plantensoorten en hun eisen. Toch bieden natuurlijke beplanting veel ruimte voor experiment en persoonlijke invulling.
Het onderhoud van een natuurlijke tuinplantengemeenschap zal na een arbeidsintensieve startperiode beperkter zijn dan die van klassieke beplantingssystemen maar vereist wel inzicht in de processen. Een natuurlijke tuin zal onder invloed van onze wisselende weersgesteldheden door het jaar heen en ook per jaar een verschillend beeld opleveren. De dynamiek van de natuur geeft natuurlijke beplantingssystemen een extra dimensie.
Ruurd van Donkelaar
De volgende kwekerijen in Nederland werken in hun catalogi en website met het systeem van Hansen:
Kwekerij Ploeger de Bilt, www.ploegerdebilt.nl
Kwekerij Esveld, Boskoop, www.esveld.nl
Literatuur:
Richard Hansen/Friedrich Stahl: Die Stauden und Ihre Lebensbereiche, uitgeverij Ulmer
ISBN 3-8001-6350-8
Richard Hansen/Friedrich Stahl: Perennials and their garden, uitgeverij Cambridge University Press ISBN 0-521-35194-4
Michael King, Nieuwe bloemen nieuwe tuinen , uitgeverij Terra, ISBN90-6255-759-7
Artikelen in “Gartenpraxis” Ulmers Pflanzen Magazin, Verlag Eugen Ulmer, www.gartenpraxis.de
Bernd Hertle, nr.5:1994; Beate Schnitzler, nr.8:1996; Philipp Schonfeld, nr.11:1999; Hans Simon, nr.1:2000; Stefan Rothmund, nr.12:2000; Marcus de la Fleur, nr.10:2001; Cassian Schmidt, nr.4, 7, 9:2004, nr.1:2005
Artikelen in “Onze Eigen Tuin” Uitgeverij Het Huis van Linnaeus Postbus 1 7700 AA Dedemsvaart
Isabelle van Groeningen, lente 2000; Beatrice Krehl, lente 2001; Hans en Werner Simon, winter 2001
Artikel: Ruurd van Donkelaar in “Tuin & Landschap” 25A, 8 december 2005
www.tuinenlandschap.nl/tsde/resources/attachments/download/true/im/false/id/63106/natuurlijk met vaste planten.pdf
Posts tonen met het label vaste planten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vaste planten. Alle posts tonen
maandag 16 oktober 2006
zondag 15 oktober 2006
Onderhoud van natuurlijk ontworpen vaste planten beplantingen
Hoewel de theorie van Hansen meer is opgezet voor vrij grote tuinen en parken zijn de principes voor kleine tuinen hetzelfde. Ik heb met de basisprincipes, al dan niet met eigen interpretatie en invulling op veel plaatsen in Nederland in particuliere tuinen en in mijn eigen tuin geëxperimenteerd. Om het beoogde resultaat te bereiken kan ik als ontwerper niet volstaan met het bedenken van de combinaties en het aanplanten maar moet vooral inhoud geven aan het begeleiden van de beplanting in de opvolgende jaren en het inwerken van de tuinbezitter in zijn tuin. Ik heb op basis van de principes van Hansen en mijn eigen ervaringen een onderhoudsschema ontwikkeld voor de verschillende natuurlijke tuinplantengemeenschappen.
Alvorens een nieuwe vaste planten beplanting aan te brengen is het altijd zeer belangrijk dat de plantvakken vrij zijn van wortelonkruiden en dat inzaaing en kieming van eenjarige onkruiden zo minimaal mogelijk moet zijn. Het eerste jaar na aanplant is het onkruidvrij houden van zeer groot belang. Als in het tweede jaar het plantendek gaat sluiten zullen zaaionkruiden weinig kans meer krijgen. De werkzaamheden kunnen dan worden teruggebracht tot een beperkt aantal keren per seizoen.
Voorjaarswerkzaamheden:
Bos/bosrand: half februari-half maart,
Steppen, prairie en borders: half maart half april
Voor alle bolgewassen uitlopen , en dit is vroeg in het bosbiotoop, maar na de grootste vorst knippen we de afgestorven bloem en bladrestanten van vaste planten af, verwijderen onkruidzaailingen en schonen waar nodig de plantvakken op.
In het bos en de bosrand, gaat al het snoeisel fijngeknipt direct als mulchlaag terug in de beplanting en vullen we de mulchlaag nog aan met blad, en/of compost.
De steppen en prairiebeplantingen moeten met minder organisch materiaal volstaan, het snoeisel wordt afgevoerd en alleen bij bepaalde soorten mesten we zonodig bij met organische mest. Borders met de meer cultuurgebonden vaste planten dienen naast een mulch van compost vaak nog extra gemest te worden met organische tuinmest. In het voorjaar scheuren en herschikken we waar nodig de late vaste planten. Vooral te groot geworden pollen prairiegrassen verliezen hun luchtigheid en moeten na enkele jaren vaak wel worden verkleind.
Voorzomerwerkzaamheden: eind mei – half juli
In het bos hebben we het hoogtepunt nu gehad. De bosrand is nu op zijn mooist. We kunnen veel bosrand planten die in het voorjaar en voorzomer bloeien direct na de bloei terugknippen. Ze maken dan weer nieuw loof en vaak belonen ze ons met een tweede bloei in augustus. Ook in de steppentuin snijden we typische weide planten zoals Salvia nemorosa, Nepeta en Geranium’s na de bloei terug. Het is wel essentieel om de bodem zo goed mogelijk bedekt te houden. De hogere late border planten geven we nu wat steun als dat nodig is. Waar we dat willen kunnen we verder verfijnen door het inplanten /inzaaien en selectief wieden van leuke één en tweejarigen.
Nazomerwerkzaamheden: half augustus eind september
De snoei in de nazomer beperkt zich tot uitgebloeide of te sterk uitgegroeide vaste planten. Steppensoorten als Achillea, Scabiosa, Centranthus en Coreopsis komen dan weer op krachten en het uitzaaien wordt wat ingeperkt. Dit is ook de periode om de nodige correcties in de beplanting van bos en bosrand aan te brengen. We geven planten binnen de gemeenschap de ruimte om zelf zich te hervestigen. Een toorts en een akelei willen nu eenmaal zelf hun groeiplaats bepalen. Maar waar nodig scheuren en herschikken we de verschillende vaste planten en vullen nog iets aan zodat de plantvakken in het komende jaar weer optimaal zijn.
Herfstwerkzaamheden: oktober november
In de herfst knippen we, uitsluitend waar storend, afgestorven plantendelen af en verwijderen we de grootste rommel. We maken er zeker geen kale boel van. Ook afgestorven plantendelen zoals zaaddozen en pluimen hebben een mooi wintersilhouet. Daarnaast heeft oud blad een sterke beschermende functie voor zowel de planten als de dieren. Het composteert van zelf en is een belangrijke schakel in de natuurlijke kringloop van de tuin. Enkele soorten vragen wat extra winterbescherming en hiervoor kunnen we overtollig takken en bladmateriaal gebruiken. Sommige wintergroene steppensoorten zoals lavendel, rozemarijn en grijze wolfsmelken kunnen het best afgedekt worden met sparrengroen. Dit blijft luchtiger en droger dan oud blad maar voorkomt de blootstelling aan schrale vorst.
Voor grootschalige beplantingen is het mogelijk het onderhoud met machines zoals berm- en mulchmaaier ter hand te nemen. Hierdoor worden na de startperiode de onderhoudskosten beduidend minder dan die van klassieke vaste planten beplantingen. De ervaringen in Duitsland leren dat bepaalde beplantingstypen concurrerend kunnen zijn met traditioneel openbaar groen.
De levensduur van natuurlijke tuinplantengemeenschappen is afhankelijk van het biotoop en de gekozen combinaties. Een stabiele bosbeplanting met veel stinzenplanten kan zich met zeer weinig onderhoud tientallen jaren handhaven. Een soortenrijke border met veel pionierssoorten daarentegen zal toch wat vaker vragen om een kleinere of grotere ingreep. Als vanaf de aanplant de ontwikkeling goed gevolgd wordt en waarnodig wat wordt bijgestuurd, is in de regel een volledige renovatie zelden nodig. Wel zal steeds weer bekeken moeten worden of de natuurlijke omstandigheden intussen zijn gewijzigd, bijvoorbeeld door het uitgroeien van bomen en heesters en moet de tuinplantengemeenschap daaraan worden aangepast.
Ruurd van Donkelaar
Alvorens een nieuwe vaste planten beplanting aan te brengen is het altijd zeer belangrijk dat de plantvakken vrij zijn van wortelonkruiden en dat inzaaing en kieming van eenjarige onkruiden zo minimaal mogelijk moet zijn. Het eerste jaar na aanplant is het onkruidvrij houden van zeer groot belang. Als in het tweede jaar het plantendek gaat sluiten zullen zaaionkruiden weinig kans meer krijgen. De werkzaamheden kunnen dan worden teruggebracht tot een beperkt aantal keren per seizoen.
Voorjaarswerkzaamheden:
Bos/bosrand: half februari-half maart,
Steppen, prairie en borders: half maart half april
Voor alle bolgewassen uitlopen , en dit is vroeg in het bosbiotoop, maar na de grootste vorst knippen we de afgestorven bloem en bladrestanten van vaste planten af, verwijderen onkruidzaailingen en schonen waar nodig de plantvakken op.
In het bos en de bosrand, gaat al het snoeisel fijngeknipt direct als mulchlaag terug in de beplanting en vullen we de mulchlaag nog aan met blad, en/of compost.
De steppen en prairiebeplantingen moeten met minder organisch materiaal volstaan, het snoeisel wordt afgevoerd en alleen bij bepaalde soorten mesten we zonodig bij met organische mest. Borders met de meer cultuurgebonden vaste planten dienen naast een mulch van compost vaak nog extra gemest te worden met organische tuinmest. In het voorjaar scheuren en herschikken we waar nodig de late vaste planten. Vooral te groot geworden pollen prairiegrassen verliezen hun luchtigheid en moeten na enkele jaren vaak wel worden verkleind.
Voorzomerwerkzaamheden: eind mei – half juli
In het bos hebben we het hoogtepunt nu gehad. De bosrand is nu op zijn mooist. We kunnen veel bosrand planten die in het voorjaar en voorzomer bloeien direct na de bloei terugknippen. Ze maken dan weer nieuw loof en vaak belonen ze ons met een tweede bloei in augustus. Ook in de steppentuin snijden we typische weide planten zoals Salvia nemorosa, Nepeta en Geranium’s na de bloei terug. Het is wel essentieel om de bodem zo goed mogelijk bedekt te houden. De hogere late border planten geven we nu wat steun als dat nodig is. Waar we dat willen kunnen we verder verfijnen door het inplanten /inzaaien en selectief wieden van leuke één en tweejarigen.
Nazomerwerkzaamheden: half augustus eind september
De snoei in de nazomer beperkt zich tot uitgebloeide of te sterk uitgegroeide vaste planten. Steppensoorten als Achillea, Scabiosa, Centranthus en Coreopsis komen dan weer op krachten en het uitzaaien wordt wat ingeperkt. Dit is ook de periode om de nodige correcties in de beplanting van bos en bosrand aan te brengen. We geven planten binnen de gemeenschap de ruimte om zelf zich te hervestigen. Een toorts en een akelei willen nu eenmaal zelf hun groeiplaats bepalen. Maar waar nodig scheuren en herschikken we de verschillende vaste planten en vullen nog iets aan zodat de plantvakken in het komende jaar weer optimaal zijn.
Herfstwerkzaamheden: oktober november
In de herfst knippen we, uitsluitend waar storend, afgestorven plantendelen af en verwijderen we de grootste rommel. We maken er zeker geen kale boel van. Ook afgestorven plantendelen zoals zaaddozen en pluimen hebben een mooi wintersilhouet. Daarnaast heeft oud blad een sterke beschermende functie voor zowel de planten als de dieren. Het composteert van zelf en is een belangrijke schakel in de natuurlijke kringloop van de tuin. Enkele soorten vragen wat extra winterbescherming en hiervoor kunnen we overtollig takken en bladmateriaal gebruiken. Sommige wintergroene steppensoorten zoals lavendel, rozemarijn en grijze wolfsmelken kunnen het best afgedekt worden met sparrengroen. Dit blijft luchtiger en droger dan oud blad maar voorkomt de blootstelling aan schrale vorst.
Voor grootschalige beplantingen is het mogelijk het onderhoud met machines zoals berm- en mulchmaaier ter hand te nemen. Hierdoor worden na de startperiode de onderhoudskosten beduidend minder dan die van klassieke vaste planten beplantingen. De ervaringen in Duitsland leren dat bepaalde beplantingstypen concurrerend kunnen zijn met traditioneel openbaar groen.
De levensduur van natuurlijke tuinplantengemeenschappen is afhankelijk van het biotoop en de gekozen combinaties. Een stabiele bosbeplanting met veel stinzenplanten kan zich met zeer weinig onderhoud tientallen jaren handhaven. Een soortenrijke border met veel pionierssoorten daarentegen zal toch wat vaker vragen om een kleinere of grotere ingreep. Als vanaf de aanplant de ontwikkeling goed gevolgd wordt en waarnodig wat wordt bijgestuurd, is in de regel een volledige renovatie zelden nodig. Wel zal steeds weer bekeken moeten worden of de natuurlijke omstandigheden intussen zijn gewijzigd, bijvoorbeeld door het uitgroeien van bomen en heesters en moet de tuinplantengemeenschap daaraan worden aangepast.
Ruurd van Donkelaar
Labels:
vaste planten
zaterdag 25 juni 2005
Nazomeren met Zonnebloemen
Dit voorjaar heeft het voorplein voor de ingang van mijn bureau plaats gemaakt voor een nieuwe prairietuin. Het was een lang gekoesterde wens om een plaatsje in mijn tuin te vinden voor al die mooie hoge grassen en grote prairieplanten. Geïnspireerd door bezoeken aan de Hermanshof in Weinheim en de botanische tuin van Frankfurt had ik al een voorraadje planten ingeslagen bij Dick Ploeger, Brian en Simone Kabbes, de Hessenhof en bij Ewald Hugin in Duitsland.
In de Amerikaanse Tall Grass Prairie is naast de hoge grassen een hoofdrol weggelegd voor grote Composieten. Verschillende zonnebloemen, asters, leverkruiden en distels kunnen de concurrentie met de hoge grassen aan. Dankzij een groot en vooral diep wortelgestel kunnen ze toch voldoende vocht verkrijgen om te overleven onder de warme Amerikaanse zomerzon op uitdrogende vlakte.
Dit voorjaar kon ik de eerste kistjes eindelijk gaan uitplanten. De opgekropte groeikracht explodeerde! Vanachter mijn bureau kijk ik nu naar buiten naar een paar, meer dat 3 meter hoge Helianthus-soorten waarvan de eerste bloemen zich openen.
We kennen naast de bekende éénjarige Zonnebloem (Helianthus annuus) een groot aantal vaste overblijvende soorten, verspreid over een aantal verschillende geslachten. Het Griekse woord voor zon, Helios, vormt ook de basis van verschillende andere geslachtsnamen zoals Helenium, Heliopsis, Helianthemum en Helianthella. Graag wil ik een aantal soorten aan u voorstellen:
Helianthus microcephalus Helianthus grosse-serratus
Het geslacht Helianthus kent een groot aantal sterk woekerende soorten. Eén daarvan, Helianthus tuberosus , de aardpeer, heeft voedzame dikke wortelstokken die gegeten kunnen worden. Al vele jaren heb ik Helianthus ‘Lemon Queen ‘ toegepast, een gezonde maar wat te krachtige groeier met een mooie bloemkleur die ook ‘mocht’ toen fel geel in tuinen nog taboe was. Subtieler is Helianthus microcephalus. De licht gele bloemen staan op mooie donkere slanke stelen en de plant woekert niet. Architectonisch is Helianthus salicifolius, de wilgbladige zonnebloem. De kromme overhangende 3 meter hoge stengels met de smalle lange bladeren vormen vooral een bijzondere structuur. De bloemen zijn ondergeschikt. Hij vraagt wel veel ruimte wil hij niet slordig overkomen. Van Kabbes kreeg ik Helianthus grosse-serratus, de zaagblad zonnebloem. Op Amerikaanse sites vond ik dat deze sterk kan woekeren met diepe wortels. Bij mij staat hij nu in één seizoen met dikke stengels ruim 3.5 meter hoog. Ik hou hem in de gaten! Beter toepasbaar lijkt mij de kruising Helianthus x kellermannii die goed stevig drie meter hoog rechtop blijft en nu al enkele weken prachtig staat te bloeien.
Sylphium perfoliatum Coreopsis tripteris 'Pierre Bennerup'
Van Silphium, de Zonnekroon, kennen we minder soorten in cultuur. Het bekendst is Silphium perfoliatum met zijn typische vergroeide stengelbladeren. Het is een prachtige hoge plant die vaak wel een steuntje nodig heeft.
Het geslacht Rudbeckia omvat zowel hoge als lage soorten. Van de lage Rudbeckia fulgida zijn veel rassen in omloop. De een bloeit nog rijker en feller geel en oranje dan de ander. Rudbeckia maxima is een hoge plant met prachtig blauwgrijs blad. Ook hoog is Rudbeckia laciniata, een klassieker uit de boerentuin. Ondanks zijn grovere verschijning blijft hij voor mij een dankbare lang bloeiende borderplant.
Rudbeckia laciniata Ligularia palmatiloba
Verwant aan Rudbeckia is het geslacht Ratibida. Ratibida columnaris met zijn typische bruinrode bloemen wordt hier voornamelijk als éénjarige gekweekt. Ratibida pinnata is wel winterhart en is een meer gracieuzere uitvoering van Rudbeckia laciniata met hangende zachtgele bloemslippen aan een donkergroene middenkegel.
Coreopsis, Meisjesoog, omvat ook zowel lage als hoge soorten. De lage fijn bladige Coreopsis verticillata is een dankbare zomerbloeier. Het in de handel populaire ras ‘Moonbeam’ met zijn zachtgele bloemen hoeft van mij niet meer. In tuinen blijkt het steeds weer een kortlevende zwakke plant te zijn. Prachtig vind ik de hoge Coreopsis tripteris. Tot wel twee meterhoge stevig opgaande stengels dragen talrijke fijne gele bloemetjes en de bloei duurt tot laat in september.
Behalve uit Noord Amerika komen er ook hoge composieten uit Europa en Azie. We kennen natuurlijk de oranje en geelbloeiende Ligularia’s. Vaak worden deze planten meer om het blad dan om de bloem aangeplant. Puriteinse tuinauteurs suggereren zelfs wel eens dat je de bloemen van sommige soorten er beter uit kunt knippen! Het zijn geen prairie-bewoners maar meer planten van vochtige weides en bosranden. In vergelijkbare tuinbiotopen kunnen we prachtig met ze werken.
Van de grote Inula’s, de Alanten heb ik Inula racemosa al diverse jaren in mijn vijvertuin border staan. De grote viltige bladeren vormen in deze border een rustpunt in de voorzomer, de bloei valt in augustus. Ik knip hem wel direct daarna af want hij weet zich anders prima uit te zaaien!
Een algemene maar in mijn ogen nog steeds boeiende plant is Telekia speciosa, Koeienoog. Ook deze plant hoort thuis in een vochtiger biotoop. In een royale halfschaduwborder op rijke grond voelt hij zich prima thuis.
Van het grote geslacht Senecio, Kruiskruid, zijn verbazend weinig soorten doorgedrongen in de tuinwereld. Veel soorten woekeren en zaaien uit. Dat maakt ze natuurlijk niet echt populair. Maar er zijn zeker goede toepasbare soorten in dit geslacht. Ik heb nu Senecio doria uitgeplant en ik zie er wel wat in. Meer soorten zullen zeker volgen.
In de tijd van de zacht getinte borders waren we de grote gele composieten bijna uit het oog verloren. Sommige volhouders zoals Dick Ploeger bleven pleitbezorger en gelukkig durven steeds meer mensen er voor uit te komen dat die hoge majestueuze en soms wat slordige zonnebloem-achtigen toch onmisbaar zijn voor de nazomer in onze tuinen. In mijn prairie-tuin kan ik eindelijk de nodige soorten gaan uitproberen zodat ik vooral de beste uit dit sortiment kan toepassen in mijn beplantingsplannen. U zult ze nog vaak tegen komen!
In de Amerikaanse Tall Grass Prairie is naast de hoge grassen een hoofdrol weggelegd voor grote Composieten. Verschillende zonnebloemen, asters, leverkruiden en distels kunnen de concurrentie met de hoge grassen aan. Dankzij een groot en vooral diep wortelgestel kunnen ze toch voldoende vocht verkrijgen om te overleven onder de warme Amerikaanse zomerzon op uitdrogende vlakte.
Dit voorjaar kon ik de eerste kistjes eindelijk gaan uitplanten. De opgekropte groeikracht explodeerde! Vanachter mijn bureau kijk ik nu naar buiten naar een paar, meer dat 3 meter hoge Helianthus-soorten waarvan de eerste bloemen zich openen.
We kennen naast de bekende éénjarige Zonnebloem (Helianthus annuus) een groot aantal vaste overblijvende soorten, verspreid over een aantal verschillende geslachten. Het Griekse woord voor zon, Helios, vormt ook de basis van verschillende andere geslachtsnamen zoals Helenium, Heliopsis, Helianthemum en Helianthella. Graag wil ik een aantal soorten aan u voorstellen:
Helianthus microcephalus Helianthus grosse-serratus
Het geslacht Helianthus kent een groot aantal sterk woekerende soorten. Eén daarvan, Helianthus tuberosus , de aardpeer, heeft voedzame dikke wortelstokken die gegeten kunnen worden. Al vele jaren heb ik Helianthus ‘Lemon Queen ‘ toegepast, een gezonde maar wat te krachtige groeier met een mooie bloemkleur die ook ‘mocht’ toen fel geel in tuinen nog taboe was. Subtieler is Helianthus microcephalus. De licht gele bloemen staan op mooie donkere slanke stelen en de plant woekert niet. Architectonisch is Helianthus salicifolius, de wilgbladige zonnebloem. De kromme overhangende 3 meter hoge stengels met de smalle lange bladeren vormen vooral een bijzondere structuur. De bloemen zijn ondergeschikt. Hij vraagt wel veel ruimte wil hij niet slordig overkomen. Van Kabbes kreeg ik Helianthus grosse-serratus, de zaagblad zonnebloem. Op Amerikaanse sites vond ik dat deze sterk kan woekeren met diepe wortels. Bij mij staat hij nu in één seizoen met dikke stengels ruim 3.5 meter hoog. Ik hou hem in de gaten! Beter toepasbaar lijkt mij de kruising Helianthus x kellermannii die goed stevig drie meter hoog rechtop blijft en nu al enkele weken prachtig staat te bloeien.
Sylphium perfoliatum Coreopsis tripteris 'Pierre Bennerup'
Van Silphium, de Zonnekroon, kennen we minder soorten in cultuur. Het bekendst is Silphium perfoliatum met zijn typische vergroeide stengelbladeren. Het is een prachtige hoge plant die vaak wel een steuntje nodig heeft.
Het geslacht Rudbeckia omvat zowel hoge als lage soorten. Van de lage Rudbeckia fulgida zijn veel rassen in omloop. De een bloeit nog rijker en feller geel en oranje dan de ander. Rudbeckia maxima is een hoge plant met prachtig blauwgrijs blad. Ook hoog is Rudbeckia laciniata, een klassieker uit de boerentuin. Ondanks zijn grovere verschijning blijft hij voor mij een dankbare lang bloeiende borderplant.
Rudbeckia laciniata Ligularia palmatiloba
Verwant aan Rudbeckia is het geslacht Ratibida. Ratibida columnaris met zijn typische bruinrode bloemen wordt hier voornamelijk als éénjarige gekweekt. Ratibida pinnata is wel winterhart en is een meer gracieuzere uitvoering van Rudbeckia laciniata met hangende zachtgele bloemslippen aan een donkergroene middenkegel.
Coreopsis, Meisjesoog, omvat ook zowel lage als hoge soorten. De lage fijn bladige Coreopsis verticillata is een dankbare zomerbloeier. Het in de handel populaire ras ‘Moonbeam’ met zijn zachtgele bloemen hoeft van mij niet meer. In tuinen blijkt het steeds weer een kortlevende zwakke plant te zijn. Prachtig vind ik de hoge Coreopsis tripteris. Tot wel twee meterhoge stevig opgaande stengels dragen talrijke fijne gele bloemetjes en de bloei duurt tot laat in september.
Behalve uit Noord Amerika komen er ook hoge composieten uit Europa en Azie. We kennen natuurlijk de oranje en geelbloeiende Ligularia’s. Vaak worden deze planten meer om het blad dan om de bloem aangeplant. Puriteinse tuinauteurs suggereren zelfs wel eens dat je de bloemen van sommige soorten er beter uit kunt knippen! Het zijn geen prairie-bewoners maar meer planten van vochtige weides en bosranden. In vergelijkbare tuinbiotopen kunnen we prachtig met ze werken.
Van de grote Inula’s, de Alanten heb ik Inula racemosa al diverse jaren in mijn vijvertuin border staan. De grote viltige bladeren vormen in deze border een rustpunt in de voorzomer, de bloei valt in augustus. Ik knip hem wel direct daarna af want hij weet zich anders prima uit te zaaien!
Een algemene maar in mijn ogen nog steeds boeiende plant is Telekia speciosa, Koeienoog. Ook deze plant hoort thuis in een vochtiger biotoop. In een royale halfschaduwborder op rijke grond voelt hij zich prima thuis.
Van het grote geslacht Senecio, Kruiskruid, zijn verbazend weinig soorten doorgedrongen in de tuinwereld. Veel soorten woekeren en zaaien uit. Dat maakt ze natuurlijk niet echt populair. Maar er zijn zeker goede toepasbare soorten in dit geslacht. Ik heb nu Senecio doria uitgeplant en ik zie er wel wat in. Meer soorten zullen zeker volgen.
In de tijd van de zacht getinte borders waren we de grote gele composieten bijna uit het oog verloren. Sommige volhouders zoals Dick Ploeger bleven pleitbezorger en gelukkig durven steeds meer mensen er voor uit te komen dat die hoge majestueuze en soms wat slordige zonnebloem-achtigen toch onmisbaar zijn voor de nazomer in onze tuinen. In mijn prairie-tuin kan ik eindelijk de nodige soorten gaan uitproberen zodat ik vooral de beste uit dit sortiment kan toepassen in mijn beplantingsplannen. U zult ze nog vaak tegen komen!
dinsdag 8 maart 2005
Winterheliotropen en ander hoefblad
De late strenge vorst en het dikke sneeuwpakket heeft abrupt een einde gemaakt aan de bloei van onze winterheliotroop. Maar zijn zusjes en broertjes, de mannelijke en vrouwelijke planten van het wit hoefblad, hebben hun dikke knoppen weer geopend, net nog tussen het bladerdek. Over de naamgeving van deze soorten heerst veel verwarring. Hieronder volgt het voorlopige resultaat van mijn zoektocht naar de juiste benaming van een hoefbladsoort die ik al jaren in de tuin heb staan.
Petasites albus mannetje
Het begon allemaal meer dan tien jaar geleden. Onze vroegere collega cactuskweker en goede vriend Andries Bulthuis uit Cothen gaf Deyke en mij in het voorjaar altijd de gelegenheid om uit zijn prachtige tuin stinzenplanten te oogsten. Met kratjes vol met moeizaam uit zijn grindpad gestoken daslook, mooie kerstrozen en allerlei kleuren longkruid kwamen we weer thuis. In het zelfde grindpad bij de entree van zijn huis had hij een bedje Japans Hoefblad staan welke zich in het vastgelopen substraat voor zijn doen bijzonder netjes gedroeg. Onder de grote notenboom stond een mooi veld met een wit bloeiend hoefblad. Bulthuis vertelde mij dat dit het Sneeuwwit Hoefblad (Petasites niveus) was. Als je al zou twijfelen aan zijn nomenclatorische kennis dan zou je het niet durven uit te spreken door de stelligheid waarmee Bulthuis zijn plantennamen presenteert. Dit is dan ook de reden dat ik ondanks mijn gereden twijfel jarenlang de plant onder deze naam heb aangeboden en toegepast. Toch ging de zoektocht naar de naam verder. Er waren sterk vergelijkbare planten in omloop onder de naam Petasites albus, het Wit Hoefblad, zoals te zien op een foto in het Stinzenplantenboek van Bakker en Boeve maar deze zou volgens opgave sterk woekeren. Dat deed onze plant niet. De groei was sterk maar woekeren zoals het Groot en het Japans Hoefblad, dat niet. We lieten de plant zien aan Herman van Beusekom, van de Bloemenhoek in de Bilt. Hij dacht dat het wel zou kunnen gaan om Petasites paradoxus, volgens Europese flora’s een synoniem van P.niveus, maar de afbeeldingen hiervan klopten niet met onze plant. Ook Dick Ploeger, eveneens uit de Bilt, kon mij geen helderheid verschaffen. Ik had ooit onder de naam P.albus een plant van hem gezien en die was toch duidelijk anders, althans op mijn netvlies. Dan dus maar alles verzamelen wat er te verzamelen was aan hoefbladen.
Bij een bezoek aan de tuinen van Mien Ruys kaart ik het probleem aan bij Dirk Jan Koning. Ook hij kan mij niet helpen maar geeft mij een stekje van een ander vroegbloeiend hoefblad , de Winterheliotroop (Petasites fragrans). De waarschuwing dat hij slecht winterhard is maar wel vreselijk kan woekeren neem ik voor kennisgeving aan.
Petasites fragrans
Tijdens vakantie in Italië zien we regelmatig hoefblad in de wegberm. Het wetenschappelijke onderzoek gebruik ik als excuus om een paar stekjes uit te graven en mee te nemen. In de nazomer 2002 gaan we voor vrienden hun tuin in Lenk, Zwitserland aanleggen. Zij hadden in het bos foto’s gemaakt van een hoefblad met hoge witte pluizige vruchtstand. Dit moest dan toch de echte Petasites paradoxus zijn. In het bos vinden we langs de beek massaal hoefbladblad. Het lijkt allemaal veel op ons hoefblad en niet zoals voor P.paradoxus kenmerkend is dicht sneeuwwit viltig aan de onderzijde. Ook hier graven we een paar stukjes wortelstok uit.
De winterheliotroop had zich inmiddels gevestigd tussen de bestrating rond ons huis maar de knoppen bevroren. Alle witte hoefbladen stonden gebroederlijk op rij langs de slootkant uitgeplant. Als eerste een bedje van de plant die we onder de naam P.albus uit de handel hadden. Daarna volgen de planten uit Italië en Zwitserland en de rij wordt gesloten door de oude Bulthuis kloon. Alle vier kwamen vorige winter in bloei. De bloeiwijzen worden onder de binoculair gelegd op zoek naar verschillen.
Nu weten wij van het Groot Hoefblad dat dit een tweehuizige plant is. Dit wil zeggen dat er aparte mannelijke en aparte vrouwelijke planten zijn. In de Oecologische Flora lezen we er nog wat meer over. Hierbij staat ook vermeld dat de mannelijke planten aan de rand van hun bloemhoofdjes, ze behoren tot de Asterfamilie, één of enkele vrouwelijke bloemetjes hebben zitten die snel verwelken voordat ze zaad kunnen zetten. De bloemhoofdjes van de vrouwelijke planten bevatten enkele steriele mannelijke bloempjes die als nectar leverancier functioneren. Ook bloeien de vrouwelijke planten meestal iets later dan de mannelijke. De verschillen tussen de mannelijke en de vrouwelijke bloeiwijzen zijn zo groot dat zelf Linnaeus in verwarring werd gebracht en uitging van twee verschillende soorten.
Hoe zit dit nu bij de witte hoefbladen aan mijn slootkant: hetzelfde dus!
Tussen de planten uit Zwitserland, Italië en die van Bulthuis is er weinig verschil. Bulthuis bloeit het eerste, Italië is wat dikker in zijn bloeiwijze. Het zijn alle drie mannelijke planten met in de bloemhoofdjes duidelijke mannelijke vijfslippige buisbloemetjes. Aan de rand van de hoofdjes zitten tegen de omwindselbladeren enkele dunnen draadachtige vrouwelijke bloemen. De plant die mij via de vijverplantenhandel had bereikt is een dame met een omwindsel vol met draaddunne bloemetjes en in het midden enkele heren als gezelschap. De bloeiwijze oogt veel fijner dan die van de mannelijke planten en is ook duidelijk later. Maar alle vier reken ik nu definitief tot de soort Wit Hoefblad (Petasites albus). Dankzij het feit dat ik nu de mannen met een vrouwtje heb samengebracht, verlengden de vrouwelijke bloeiwijzen zich afgelopen jaar en produceerden volop vruchtpluis. De eerste zaailingen heb ik al gevonden. Ik ben gewaarschuwd.
Petasites albus vrouwtje
De Winterheliotroop heeft afgelopen maand zich ook laten zien en ruiken. Alle warme plaatsjes rond ons huis heeft hij veroverd. Al half december kwamen de licht lilaroze bloemen te voorschijn. Sommigen overleefden de eerste vorst niet en werden bruin maar in januari kwamen er weer volop nieuwe trossen tevoorschijn. De zachte vanillegeur om de plant lokte de vroegste bijen en op een vaasje in de keuken genoten wij er ook nog van. In de bloemhoofdjes zitten talrijke mannelijke bloemen die wit uitkomen en naar donker lilaroze verbloeien. Langs de rand zitten een aantal witte spatelvormige vrouwelijke bloemen, die waarschijnlijk ook geen belangrijke functie hebben. Ik ben dus benieuwd naar een vrouwelijke plant met enkele mannelijke bloemen! Ondanks zijn woekerdrift en vorstgevoeligheid ben ik deze soort zeer gaan waarderen en zal hem waar het kan op bescheiden schaal gaan toepassen.
detail Winterheliotroop
Een overzicht van de belangrijkste hoefbladsoorten:
Petasites komt van het Griekse woord petasos wat staat voor een hoed met een brede rand. Op internet vond ik een afbeelding van een Aziatische vrouw met een hoefblad op haar hoofd tegen de regen.
Petasites albus: Wit Hoefblad, Midden en Zuid Europa, bossen in bergland; stinzenplant in Nederland
Bladeren rond met getande lobben, lichtgroen, aan de onderzijde licht viltig behaard, bloeit in februari-maart, bloeiwijzen tot 30 cm hoog, wit met lichtgroene schutblaadjes aan de bloeisteel. Zodenvormende soort zonder lange uitlopers.
Petasites fragrans: Winterheliotroop, Zuid Europa, stenige plaatsen, ruderaal terrein
De vroegste winterbloeier, al in december, met lilaroze geurende bloeiwijzen tot 30 cm hoog. Bladeren rond, donkergroene. Sterke uitlopers vormend, beperkt winterhard in Nederland
Petasites hybridus
Petasites hybridus: (syn.P.officinalis) Groot Hoefblad, heel Europa en Noord en West Azie van oevers en moeraszones op rijke grond
Zeer grote bladeren tot ruim 1 meter hoog, bloemen rose-purper, 30 tot 60 cm hoog, sterke woekeraar met lange ondergronds uitlopende rhizomen.
Petasites japonicus: Japans Hoefblad, Oost Azie, Japan, Sachalin, beek en rivieroevers, Stinzenplant in Nederland
Grote ronde bladeren tot 100 cm doorsnee en ruim 1 m. hoog. Bloeiwijze in een lage compacte rozet van schutblaadjes, groengeel. Bloeiend in maart-april. Prachtige maar sterk woekerende soort met ondergrondse kruipende wortelstok. In de cultuur is hoofdzakelijk de selectie ‘Giganteus’ bekend, de naam zegt genoeg!
Petasites japonicus 'Giganteus'
Naar de volgende soorten ben ik op zoek, wie kan mij er aan helpen?
Petasites paradoxus: (syn.P.niveus), Alpen en Pyreneeën, van beeklopen en vochtige bergbossen op kalk
Bladeren spits hartvormig met witviltige onderzijde, bloeiwijze bleekgroen met rode schutblaadjes, tot 30 cm, bloemen roodachtig omwindsel met wit, bloeiwijze na bestuiving hoog uitgroeiend met dichte witte pluishoofdjes met een donker hart
Petasites spurius: Scandinavië, Rusland uit vochtige duingebieden
Bladeren breed vijfkantig, bloeiwijze grijswollig met lange schutblaadjes, bloemkleur, geelwit tot helgeel
Petasites radiatus (syn.P.laevigatus), Rusland, natte plaatsen, gele bloeiwijze
En uit Amerika komen Petasites saggitatus, Petasites frigidus, Petasites palmatus
Het Nederlandse Klein Hoefblad (Tussilago farfara) is wel verwant aan Petasites maar hoort tot een ander geslacht.
Petasites albus mannetje
Het begon allemaal meer dan tien jaar geleden. Onze vroegere collega cactuskweker en goede vriend Andries Bulthuis uit Cothen gaf Deyke en mij in het voorjaar altijd de gelegenheid om uit zijn prachtige tuin stinzenplanten te oogsten. Met kratjes vol met moeizaam uit zijn grindpad gestoken daslook, mooie kerstrozen en allerlei kleuren longkruid kwamen we weer thuis. In het zelfde grindpad bij de entree van zijn huis had hij een bedje Japans Hoefblad staan welke zich in het vastgelopen substraat voor zijn doen bijzonder netjes gedroeg. Onder de grote notenboom stond een mooi veld met een wit bloeiend hoefblad. Bulthuis vertelde mij dat dit het Sneeuwwit Hoefblad (Petasites niveus) was. Als je al zou twijfelen aan zijn nomenclatorische kennis dan zou je het niet durven uit te spreken door de stelligheid waarmee Bulthuis zijn plantennamen presenteert. Dit is dan ook de reden dat ik ondanks mijn gereden twijfel jarenlang de plant onder deze naam heb aangeboden en toegepast. Toch ging de zoektocht naar de naam verder. Er waren sterk vergelijkbare planten in omloop onder de naam Petasites albus, het Wit Hoefblad, zoals te zien op een foto in het Stinzenplantenboek van Bakker en Boeve maar deze zou volgens opgave sterk woekeren. Dat deed onze plant niet. De groei was sterk maar woekeren zoals het Groot en het Japans Hoefblad, dat niet. We lieten de plant zien aan Herman van Beusekom, van de Bloemenhoek in de Bilt. Hij dacht dat het wel zou kunnen gaan om Petasites paradoxus, volgens Europese flora’s een synoniem van P.niveus, maar de afbeeldingen hiervan klopten niet met onze plant. Ook Dick Ploeger, eveneens uit de Bilt, kon mij geen helderheid verschaffen. Ik had ooit onder de naam P.albus een plant van hem gezien en die was toch duidelijk anders, althans op mijn netvlies. Dan dus maar alles verzamelen wat er te verzamelen was aan hoefbladen.
Bij een bezoek aan de tuinen van Mien Ruys kaart ik het probleem aan bij Dirk Jan Koning. Ook hij kan mij niet helpen maar geeft mij een stekje van een ander vroegbloeiend hoefblad , de Winterheliotroop (Petasites fragrans). De waarschuwing dat hij slecht winterhard is maar wel vreselijk kan woekeren neem ik voor kennisgeving aan.
Petasites fragrans
Tijdens vakantie in Italië zien we regelmatig hoefblad in de wegberm. Het wetenschappelijke onderzoek gebruik ik als excuus om een paar stekjes uit te graven en mee te nemen. In de nazomer 2002 gaan we voor vrienden hun tuin in Lenk, Zwitserland aanleggen. Zij hadden in het bos foto’s gemaakt van een hoefblad met hoge witte pluizige vruchtstand. Dit moest dan toch de echte Petasites paradoxus zijn. In het bos vinden we langs de beek massaal hoefbladblad. Het lijkt allemaal veel op ons hoefblad en niet zoals voor P.paradoxus kenmerkend is dicht sneeuwwit viltig aan de onderzijde. Ook hier graven we een paar stukjes wortelstok uit.
De winterheliotroop had zich inmiddels gevestigd tussen de bestrating rond ons huis maar de knoppen bevroren. Alle witte hoefbladen stonden gebroederlijk op rij langs de slootkant uitgeplant. Als eerste een bedje van de plant die we onder de naam P.albus uit de handel hadden. Daarna volgen de planten uit Italië en Zwitserland en de rij wordt gesloten door de oude Bulthuis kloon. Alle vier kwamen vorige winter in bloei. De bloeiwijzen worden onder de binoculair gelegd op zoek naar verschillen.
Nu weten wij van het Groot Hoefblad dat dit een tweehuizige plant is. Dit wil zeggen dat er aparte mannelijke en aparte vrouwelijke planten zijn. In de Oecologische Flora lezen we er nog wat meer over. Hierbij staat ook vermeld dat de mannelijke planten aan de rand van hun bloemhoofdjes, ze behoren tot de Asterfamilie, één of enkele vrouwelijke bloemetjes hebben zitten die snel verwelken voordat ze zaad kunnen zetten. De bloemhoofdjes van de vrouwelijke planten bevatten enkele steriele mannelijke bloempjes die als nectar leverancier functioneren. Ook bloeien de vrouwelijke planten meestal iets later dan de mannelijke. De verschillen tussen de mannelijke en de vrouwelijke bloeiwijzen zijn zo groot dat zelf Linnaeus in verwarring werd gebracht en uitging van twee verschillende soorten.
Hoe zit dit nu bij de witte hoefbladen aan mijn slootkant: hetzelfde dus!
Tussen de planten uit Zwitserland, Italië en die van Bulthuis is er weinig verschil. Bulthuis bloeit het eerste, Italië is wat dikker in zijn bloeiwijze. Het zijn alle drie mannelijke planten met in de bloemhoofdjes duidelijke mannelijke vijfslippige buisbloemetjes. Aan de rand van de hoofdjes zitten tegen de omwindselbladeren enkele dunnen draadachtige vrouwelijke bloemen. De plant die mij via de vijverplantenhandel had bereikt is een dame met een omwindsel vol met draaddunne bloemetjes en in het midden enkele heren als gezelschap. De bloeiwijze oogt veel fijner dan die van de mannelijke planten en is ook duidelijk later. Maar alle vier reken ik nu definitief tot de soort Wit Hoefblad (Petasites albus). Dankzij het feit dat ik nu de mannen met een vrouwtje heb samengebracht, verlengden de vrouwelijke bloeiwijzen zich afgelopen jaar en produceerden volop vruchtpluis. De eerste zaailingen heb ik al gevonden. Ik ben gewaarschuwd.
Petasites albus vrouwtje
De Winterheliotroop heeft afgelopen maand zich ook laten zien en ruiken. Alle warme plaatsjes rond ons huis heeft hij veroverd. Al half december kwamen de licht lilaroze bloemen te voorschijn. Sommigen overleefden de eerste vorst niet en werden bruin maar in januari kwamen er weer volop nieuwe trossen tevoorschijn. De zachte vanillegeur om de plant lokte de vroegste bijen en op een vaasje in de keuken genoten wij er ook nog van. In de bloemhoofdjes zitten talrijke mannelijke bloemen die wit uitkomen en naar donker lilaroze verbloeien. Langs de rand zitten een aantal witte spatelvormige vrouwelijke bloemen, die waarschijnlijk ook geen belangrijke functie hebben. Ik ben dus benieuwd naar een vrouwelijke plant met enkele mannelijke bloemen! Ondanks zijn woekerdrift en vorstgevoeligheid ben ik deze soort zeer gaan waarderen en zal hem waar het kan op bescheiden schaal gaan toepassen.
detail Winterheliotroop
Een overzicht van de belangrijkste hoefbladsoorten:
Petasites komt van het Griekse woord petasos wat staat voor een hoed met een brede rand. Op internet vond ik een afbeelding van een Aziatische vrouw met een hoefblad op haar hoofd tegen de regen.
Petasites albus: Wit Hoefblad, Midden en Zuid Europa, bossen in bergland; stinzenplant in Nederland
Bladeren rond met getande lobben, lichtgroen, aan de onderzijde licht viltig behaard, bloeit in februari-maart, bloeiwijzen tot 30 cm hoog, wit met lichtgroene schutblaadjes aan de bloeisteel. Zodenvormende soort zonder lange uitlopers.
Petasites fragrans: Winterheliotroop, Zuid Europa, stenige plaatsen, ruderaal terrein
De vroegste winterbloeier, al in december, met lilaroze geurende bloeiwijzen tot 30 cm hoog. Bladeren rond, donkergroene. Sterke uitlopers vormend, beperkt winterhard in Nederland
Petasites hybridus
Petasites hybridus: (syn.P.officinalis) Groot Hoefblad, heel Europa en Noord en West Azie van oevers en moeraszones op rijke grond
Zeer grote bladeren tot ruim 1 meter hoog, bloemen rose-purper, 30 tot 60 cm hoog, sterke woekeraar met lange ondergronds uitlopende rhizomen.
Petasites japonicus: Japans Hoefblad, Oost Azie, Japan, Sachalin, beek en rivieroevers, Stinzenplant in Nederland
Grote ronde bladeren tot 100 cm doorsnee en ruim 1 m. hoog. Bloeiwijze in een lage compacte rozet van schutblaadjes, groengeel. Bloeiend in maart-april. Prachtige maar sterk woekerende soort met ondergrondse kruipende wortelstok. In de cultuur is hoofdzakelijk de selectie ‘Giganteus’ bekend, de naam zegt genoeg!
Petasites japonicus 'Giganteus'
Naar de volgende soorten ben ik op zoek, wie kan mij er aan helpen?
Petasites paradoxus: (syn.P.niveus), Alpen en Pyreneeën, van beeklopen en vochtige bergbossen op kalk
Bladeren spits hartvormig met witviltige onderzijde, bloeiwijze bleekgroen met rode schutblaadjes, tot 30 cm, bloemen roodachtig omwindsel met wit, bloeiwijze na bestuiving hoog uitgroeiend met dichte witte pluishoofdjes met een donker hart
Petasites spurius: Scandinavië, Rusland uit vochtige duingebieden
Bladeren breed vijfkantig, bloeiwijze grijswollig met lange schutblaadjes, bloemkleur, geelwit tot helgeel
Petasites radiatus (syn.P.laevigatus), Rusland, natte plaatsen, gele bloeiwijze
En uit Amerika komen Petasites saggitatus, Petasites frigidus, Petasites palmatus
Het Nederlandse Klein Hoefblad (Tussilago farfara) is wel verwant aan Petasites maar hoort tot een ander geslacht.
zaterdag 27 november 2004
Adderwortels en andere duizendknopen
Adderwortels en andere Duizendknopen
Een van mijn favoriete nazomer planten is de Stengelomvattende Duizendknoop, Persicaria amplexicaule. Nu, begin november staat deze plant op verschillende plaatsen in mijn tuin nog in bloei met zijn opvallende rode aren. De soort komt van nature voor op bergweiden en in kreupelhout in de Himalaya en is verwant aan onze inheemse Adderwortel, Persicaria bistorta.
Namen
De naamgeving van de Duizendkopen heeft de laatste jaren voor enige verwarring gezorgd. Linnaeus beschreef de geslachten Polygonum (= veel knopen) en Persicaria (= perzikkruid) al in 1735. De naam Persicaria verdween lange tijd weer van het toneel en de meeste soorten werden onder het geslacht Polygonum bijeen gebracht. Rond 1990 werden de verschillende groepen Duizendknopen weer gescheiden en enkele oude geslachtsnamen werden weer van stal gehaald. De klimmende soorten zoals de bekende Bruidssluier en de inheemse Zwaluwtong vormen nu het geslacht Fallopia. De grote Aziatische Duizendknopen, die overal in Europa verwilderd zijn kregen aanvankelijk de naam Reynoutria maar worden nu ook onder Fallopia geschaard. De meeste andere soorten uit onze eigen flora vallen nu weer onder Persicaria behalve het kleine Varkensgras, die is Polygonum aviculare blijven heten. Voor de meeste andere soorten die wij in tuinen tegenkomen inclusief onze inheemse adderwortel werd de geslachtsnaam Bistorta weer uit de mottenballen gehaald maar nu luisteren ze ook naar de naam Persicaria. Helaas is de verandering nog niet overal in catalogi en sortimentslijsten doorgevoerd. Uiteraard zijn dit soort veranderingen voor veel tuinliefhebbers alleen maar verwarrend. Het is echter onontkoombaar dat door nieuwe inzichten en technieken, zoals o.a. DNA-analyse, zulke herindelingen plaats zullen vinden. Ik zal erkennen dat ik in tegenstelling tot menige tuinliefhebber wel smul van taxonomische discussies en veranderingen. Er staat ons nog veel moois te wachten!
Adderwortels in de tuin
De echte Adderwortel, Persicaria bistorta, dankt zijn naam aan de typische kronkelende wortelstok die aan de slang deed denken. Volgens de signatuurleer werd deze plant dan ook medicinaal gebruikt tegen slangebeten. Persicaria bistorta komt in Europa in het wild voor in vochtige weilanden en bergweiden. Het is een sterke groeier met zuringachtige bladeren vanuit de kruipende wortelstok. De hoge roze bloeiaren verschijnen in mei en worden graag door bijen en andere insekten bevlogen. In de tuin kunnen we de soort gebruiken langs vijvers en oevers in een natuurlijke beplantingscombinatie met andere sterke oeverplanten zoals kattenstaart, dotters, heelblaadjes en watermunt.
De Stengelomvattende Duizendknoop, Persicaria amplexicaule, komt voor in de Himalaya. Uit de dikke wortelstok komen langwerpige ovale bladeren aan opgaande tot 1.5 m. hoge stengels. Aan de topvan de stengels en van de zijtakken verschijnen in de loop van de zomer de lange ijle bloeiaren, die tot diep in de herfst hun kleuren tonen. Er zijn de laatste jaren nogal wat selecties ontwikkeld. Kwekerij de Hessenhof voert maar liefst 11 rassen. Ik heb ze (nog) niet allemaal uitgeprobeerd maar een paar typen wil ik u niet onthouden.
Persicaria amplexicaule 'Album' heeft lange dunne aren met witte bloemen. Het blkad is ook lang en slank. Een dankbare bloeier voor half schaduw maar niet zo in het oog springend als de volgende.
Persicaria amplexicaule 'Firetail', 'Taurus' en 'Speciosum'zijn de bekendste hoge typen met donkerrode aren. Krachtige planten die geen zwakke broeders, maar ook geen onkruid naast zich tolereren.
Persicaria amplexicaule 'Rosea' is veel subtiler met zijn dunne opgaande lichtrose aren. De bloei is zeer lang.
Persicaria amplexicaule 'Inverleight' is zeer bruikbaar ook voor kleinere perken en tuinen. De totale plant wordt zo'n 50 tot 60 cm hoog met kleinere ovale bladeren aan opgaande stengels. De aartjes zijn mooi donkerrood en de plant bloeit heel goed na tot in december.
Naast deze twee belangrijke soorten zijn er voor de liefhebber een aantal andere adderwortels verkrijgbaar zoals Persicaria macrophyllum, P.milletii en P.paleaceum. Stuk voor stuk mooie soorten voor vochtige wat venige bodem.
Veel meer een Duizendknoop is de hoge Persicaria virginiana (Syn.P.filiformis) Aan de hoge opgaande stengels zitte ovaalronde bladeren vaak met een paar donkere vlekken. De ragfijn lange donkerrode aren bloeien de hele nazomer. De plant zaait bij mij behoorlijk uit maar echt erg vind ik dat niet bij zoiets moois. En dan heb je nog de grote maar niet woekerende Persicaria polymorpha. Tot manshoge stengels met cremewitte bloempluimen. Prachtige plant voor ruime borders in de halfschaduw!
Voor wie veel ruimte in een wilde tuin is Persicaria campanulata een mooie plant. De tot 1.50 cm hoge stengels bloeien in de nazomer met trossen kleine rose klokvormige bloemen. De plant heeft wel de neiging om om te vallen. In juni de opgaande stengels een stuk terug knippen geeft stevigere en wat latere bloeiende stengels.
Ook zijn er binnen het geslacht lage bodembedekkende soorten zoals Persicaria affine, een al zeer oude bekende tuinplant met kruipende stengels en 20 cm hoge rozerode bloeiaren. De echte vaste plantenliefhebber haalt inmiddels zijn neus op voor zoiets gewoons maar dat is niet terecht. Persicaria affine is een sterke en rijkbloeiende bodembedekker. Ook de nog lagere Persicaria vaccinifolia met zijn kleine blaadjes en korte bloemaartjes is nog steeds een plaatsje in het sortiment waard.
Als laatste nieuwigheid in het sortiment noem ik nog Persicaria kahil. Deze soort is door Hans Kramer van de Hessenhof geintroduceerd. Het is een mooie lage bodembedekker met stevige wat leerachtige blaadjes en creme bloemtrosjes.
Een van mijn favoriete nazomer planten is de Stengelomvattende Duizendknoop, Persicaria amplexicaule. Nu, begin november staat deze plant op verschillende plaatsen in mijn tuin nog in bloei met zijn opvallende rode aren. De soort komt van nature voor op bergweiden en in kreupelhout in de Himalaya en is verwant aan onze inheemse Adderwortel, Persicaria bistorta.
Namen
De naamgeving van de Duizendkopen heeft de laatste jaren voor enige verwarring gezorgd. Linnaeus beschreef de geslachten Polygonum (= veel knopen) en Persicaria (= perzikkruid) al in 1735. De naam Persicaria verdween lange tijd weer van het toneel en de meeste soorten werden onder het geslacht Polygonum bijeen gebracht. Rond 1990 werden de verschillende groepen Duizendknopen weer gescheiden en enkele oude geslachtsnamen werden weer van stal gehaald. De klimmende soorten zoals de bekende Bruidssluier en de inheemse Zwaluwtong vormen nu het geslacht Fallopia. De grote Aziatische Duizendknopen, die overal in Europa verwilderd zijn kregen aanvankelijk de naam Reynoutria maar worden nu ook onder Fallopia geschaard. De meeste andere soorten uit onze eigen flora vallen nu weer onder Persicaria behalve het kleine Varkensgras, die is Polygonum aviculare blijven heten. Voor de meeste andere soorten die wij in tuinen tegenkomen inclusief onze inheemse adderwortel werd de geslachtsnaam Bistorta weer uit de mottenballen gehaald maar nu luisteren ze ook naar de naam Persicaria. Helaas is de verandering nog niet overal in catalogi en sortimentslijsten doorgevoerd. Uiteraard zijn dit soort veranderingen voor veel tuinliefhebbers alleen maar verwarrend. Het is echter onontkoombaar dat door nieuwe inzichten en technieken, zoals o.a. DNA-analyse, zulke herindelingen plaats zullen vinden. Ik zal erkennen dat ik in tegenstelling tot menige tuinliefhebber wel smul van taxonomische discussies en veranderingen. Er staat ons nog veel moois te wachten!
Adderwortels in de tuin
De echte Adderwortel, Persicaria bistorta, dankt zijn naam aan de typische kronkelende wortelstok die aan de slang deed denken. Volgens de signatuurleer werd deze plant dan ook medicinaal gebruikt tegen slangebeten. Persicaria bistorta komt in Europa in het wild voor in vochtige weilanden en bergweiden. Het is een sterke groeier met zuringachtige bladeren vanuit de kruipende wortelstok. De hoge roze bloeiaren verschijnen in mei en worden graag door bijen en andere insekten bevlogen. In de tuin kunnen we de soort gebruiken langs vijvers en oevers in een natuurlijke beplantingscombinatie met andere sterke oeverplanten zoals kattenstaart, dotters, heelblaadjes en watermunt.
De Stengelomvattende Duizendknoop, Persicaria amplexicaule, komt voor in de Himalaya. Uit de dikke wortelstok komen langwerpige ovale bladeren aan opgaande tot 1.5 m. hoge stengels. Aan de topvan de stengels en van de zijtakken verschijnen in de loop van de zomer de lange ijle bloeiaren, die tot diep in de herfst hun kleuren tonen. Er zijn de laatste jaren nogal wat selecties ontwikkeld. Kwekerij de Hessenhof voert maar liefst 11 rassen. Ik heb ze (nog) niet allemaal uitgeprobeerd maar een paar typen wil ik u niet onthouden.
Persicaria amplexicaule 'Album' heeft lange dunne aren met witte bloemen. Het blkad is ook lang en slank. Een dankbare bloeier voor half schaduw maar niet zo in het oog springend als de volgende.
Persicaria amplexicaule 'Firetail', 'Taurus' en 'Speciosum'zijn de bekendste hoge typen met donkerrode aren. Krachtige planten die geen zwakke broeders, maar ook geen onkruid naast zich tolereren.
Persicaria amplexicaule 'Rosea' is veel subtiler met zijn dunne opgaande lichtrose aren. De bloei is zeer lang.
Persicaria amplexicaule 'Inverleight' is zeer bruikbaar ook voor kleinere perken en tuinen. De totale plant wordt zo'n 50 tot 60 cm hoog met kleinere ovale bladeren aan opgaande stengels. De aartjes zijn mooi donkerrood en de plant bloeit heel goed na tot in december.
Naast deze twee belangrijke soorten zijn er voor de liefhebber een aantal andere adderwortels verkrijgbaar zoals Persicaria macrophyllum, P.milletii en P.paleaceum. Stuk voor stuk mooie soorten voor vochtige wat venige bodem.
Veel meer een Duizendknoop is de hoge Persicaria virginiana (Syn.P.filiformis) Aan de hoge opgaande stengels zitte ovaalronde bladeren vaak met een paar donkere vlekken. De ragfijn lange donkerrode aren bloeien de hele nazomer. De plant zaait bij mij behoorlijk uit maar echt erg vind ik dat niet bij zoiets moois. En dan heb je nog de grote maar niet woekerende Persicaria polymorpha. Tot manshoge stengels met cremewitte bloempluimen. Prachtige plant voor ruime borders in de halfschaduw!
Voor wie veel ruimte in een wilde tuin is Persicaria campanulata een mooie plant. De tot 1.50 cm hoge stengels bloeien in de nazomer met trossen kleine rose klokvormige bloemen. De plant heeft wel de neiging om om te vallen. In juni de opgaande stengels een stuk terug knippen geeft stevigere en wat latere bloeiende stengels.
Ook zijn er binnen het geslacht lage bodembedekkende soorten zoals Persicaria affine, een al zeer oude bekende tuinplant met kruipende stengels en 20 cm hoge rozerode bloeiaren. De echte vaste plantenliefhebber haalt inmiddels zijn neus op voor zoiets gewoons maar dat is niet terecht. Persicaria affine is een sterke en rijkbloeiende bodembedekker. Ook de nog lagere Persicaria vaccinifolia met zijn kleine blaadjes en korte bloemaartjes is nog steeds een plaatsje in het sortiment waard.
Als laatste nieuwigheid in het sortiment noem ik nog Persicaria kahil. Deze soort is door Hans Kramer van de Hessenhof geintroduceerd. Het is een mooie lage bodembedekker met stevige wat leerachtige blaadjes en creme bloemtrosjes.
maandag 17 mei 2004
Stinzenflora op Woondrecht
Nieuwe stinzentuin in Dordrecht
In Dordrecht vlak achter het station ligt de oude buitenplaats Weizigt. Het grootste gedeelte van dit landgoed is tegenwoordig een openbaar park. Naast het oude koetshuis bevindt zich het Dordse Natuureducatiecentrum met een mooie heemtuin en een spectaculaire amfibieënpoel. Het oude landhuis zelf biedt onderdak aan de woningbouwcoöperatie Woondrecht.
Bij dit kantoor is in 2002 een nieuwe tuin aangelegd. Het basisplan hiervoor is gemaakt door Tuinarchitectenbureau Eckhardt-Stapel. Een van de uitgangspunten voor dit plan is het aanbrengen van een natuurlijke beplanting die behoort bij de historische omgeving van het oude landhuis. Hierbij kwam een groep planten in beeld die worden aangeduid met de verzamelnaam: “Stinzenplanten”. In het voorjaar van 2003 werd ik benaderd om verder inhoud te gaan geven aan de inrichting van de beplanting en om een meer ecologisch gericht onderhoud voor het complex op te zetten. In de herfst van 2003 hebben we de aanwezige soorten herschikt en een groot aantal nieuwe stinzenplanten bijgeplant. De beplanting vormt nu een veel natuurlijker samenhang wat voor een goed ecologisch beheer een noodzaak. Daarnaast zijn er ook een composthoop en een takkenwal aangelegd om ook meer onderdak te kunnen bieden aan andere organismen.
Wat zijn Stinzenplanten?
Onder Stinzenplanten verstaan we planten die vroeger als sierplanten zijn aangeplant op buitenplaatsen, oude boerenhoeven en pastorietuinen en vervolgens zijn verwilderd en ingeburgerd. De naam Stinzenplant komt van het Friese woord “stins” wat een stenenhuis betekend. Deze versterkte woontorens werden na 1400 gebouwd op hogere met klei opgebrachte heuvels, motte’s genaamd en vaak voorzien van een gracht of omwalling. Na 1600 verviel de verdedigende functie van deze kasteeltjes en groeiden ze uit tot grotere en luxueuzere landhuizen.
Op de landgoederen die zo ontstonden werden veel sierplanten aangeplant en een deel daarvan vond hier een prima omgeving om zich definitief te vestigen. Het zijn vooral planten die van oorsprong uit het Midden-Europees bergland afkomstig zijn en die zich juist hier in de aangeplante loofbossen op de buitenplaatsen thuis voelen. De meeste soorten komen voor op kalkhoudende leemhoudende grond met een humusrijke bovenlaag. Het vochtgehalte is voornamelijk in het voorjaar hoog. In de zomer wordt de bodem droger en de lichtomstandigheden worden ongunstiger. De meeste stinzenplanten hebben dan ook hun hoofd groei en bloeiperiode in het voorjaar. Een extra ecologische bijzonderheid is dat veel van deze planten voor de verspreiding van hun zaden afhankelijk zijn van mieren en voor de kieming en hergroei een symbiose met bodemschimmels aangaan. Het juiste milieu is dus essentieel voor een blijvende vestiging.
De groep stinzenplanten bevat prachtige schaduwminnende vaste planten zoals voorjaarszonnebloem, maartsviooltje stengelloze sleutelbloem, aronskelk, akelei, salomonszegel, lelietjederdalen, donkere ooievaarsbek en breedbladig klokje. Daarnaast rekenen we bolgewassen zoals sneeuwklokjes, boshyacint en boerenkrokus tot de stinzenplanten en ook een aantal heesters zoals sneeuwbes, alpenbes en prachtframboos.
In Nederland vinden we de meeste stinzenplantenmilieus op buitenplaatsen in Friesland, Groningen, de duinstreek en langs de Utrechtse Vecht. Ook in ons rivierengebied zijn er landgoederen met stinzenplanten zoals bij de kastelen Neerrijnen, Brakel en Nederhemert. In Dordrecht is het parkbos Dordwijk bekend om zijn stinzenflora. Ongetwijfeld hebben op het oude landgoed Weizigt vroeger ook meerdere soorten gestaan, een restant hiervan, een groepje voorjaarshelmbloemen, hebben teruggevonden achter de oude oranjerie. Genoeg historische aanknopingspunten dus om de tuin van Woondrecht weer om te toveren in een Stinzenbiotoop.
De volgende stinzenplanten soorten hebben we op Woondrecht aangeplant:
Gevlekte dovenetel, Voorjaarszonnebloem, Salomonszegel, Lelietje-der-dalen, Donkere Ooievaarsbek, Vingerhoedskruid, Breedbladig Klokje, Italiaanse aronskelk, Stengelloze sleutelbloem, Echte Sleutelbloem, Wit hoefblad, Groot hoefblad, Maagdenpalm, Groene Ossetong, Gele dovenetel, Bosaardbei, Smeerwortel, Boshyacint, Sterhyacint, Sneeuwroem, Bosanemoon, Boerenkrokus, Knikkende Vogelmelk, Voorjaarshelmbloem, Daslook, Lenteklokje, Zomerklokje, Herfsttijloos, Alpenbes en Prachtframboos.
De komende jaren zal blijken welke soorten zich hier het beste thuis voelen en zich verder over het terrein gaan verspreiden. Ik zal voorlopig de nieuwe aanplant en het bijbehorende onderhoud verder begeleiden zodat deze zich kan ontwikkelen tot een natuurlijke rijk bloeiende stinzentuin.
Meer informatie:
Piet Bakker en Evert Boeve: Stinzenplanten, Natuurmonumenten (1985)
Woondrecht, Van Baerleplantsoen 26, Dordrecht, www.woondrecht.nl
In Dordrecht vlak achter het station ligt de oude buitenplaats Weizigt. Het grootste gedeelte van dit landgoed is tegenwoordig een openbaar park. Naast het oude koetshuis bevindt zich het Dordse Natuureducatiecentrum met een mooie heemtuin en een spectaculaire amfibieënpoel. Het oude landhuis zelf biedt onderdak aan de woningbouwcoöperatie Woondrecht.
Bij dit kantoor is in 2002 een nieuwe tuin aangelegd. Het basisplan hiervoor is gemaakt door Tuinarchitectenbureau Eckhardt-Stapel. Een van de uitgangspunten voor dit plan is het aanbrengen van een natuurlijke beplanting die behoort bij de historische omgeving van het oude landhuis. Hierbij kwam een groep planten in beeld die worden aangeduid met de verzamelnaam: “Stinzenplanten”. In het voorjaar van 2003 werd ik benaderd om verder inhoud te gaan geven aan de inrichting van de beplanting en om een meer ecologisch gericht onderhoud voor het complex op te zetten. In de herfst van 2003 hebben we de aanwezige soorten herschikt en een groot aantal nieuwe stinzenplanten bijgeplant. De beplanting vormt nu een veel natuurlijker samenhang wat voor een goed ecologisch beheer een noodzaak. Daarnaast zijn er ook een composthoop en een takkenwal aangelegd om ook meer onderdak te kunnen bieden aan andere organismen.
Wat zijn Stinzenplanten?
Onder Stinzenplanten verstaan we planten die vroeger als sierplanten zijn aangeplant op buitenplaatsen, oude boerenhoeven en pastorietuinen en vervolgens zijn verwilderd en ingeburgerd. De naam Stinzenplant komt van het Friese woord “stins” wat een stenenhuis betekend. Deze versterkte woontorens werden na 1400 gebouwd op hogere met klei opgebrachte heuvels, motte’s genaamd en vaak voorzien van een gracht of omwalling. Na 1600 verviel de verdedigende functie van deze kasteeltjes en groeiden ze uit tot grotere en luxueuzere landhuizen.
Op de landgoederen die zo ontstonden werden veel sierplanten aangeplant en een deel daarvan vond hier een prima omgeving om zich definitief te vestigen. Het zijn vooral planten die van oorsprong uit het Midden-Europees bergland afkomstig zijn en die zich juist hier in de aangeplante loofbossen op de buitenplaatsen thuis voelen. De meeste soorten komen voor op kalkhoudende leemhoudende grond met een humusrijke bovenlaag. Het vochtgehalte is voornamelijk in het voorjaar hoog. In de zomer wordt de bodem droger en de lichtomstandigheden worden ongunstiger. De meeste stinzenplanten hebben dan ook hun hoofd groei en bloeiperiode in het voorjaar. Een extra ecologische bijzonderheid is dat veel van deze planten voor de verspreiding van hun zaden afhankelijk zijn van mieren en voor de kieming en hergroei een symbiose met bodemschimmels aangaan. Het juiste milieu is dus essentieel voor een blijvende vestiging.
De groep stinzenplanten bevat prachtige schaduwminnende vaste planten zoals voorjaarszonnebloem, maartsviooltje stengelloze sleutelbloem, aronskelk, akelei, salomonszegel, lelietjederdalen, donkere ooievaarsbek en breedbladig klokje. Daarnaast rekenen we bolgewassen zoals sneeuwklokjes, boshyacint en boerenkrokus tot de stinzenplanten en ook een aantal heesters zoals sneeuwbes, alpenbes en prachtframboos.
In Nederland vinden we de meeste stinzenplantenmilieus op buitenplaatsen in Friesland, Groningen, de duinstreek en langs de Utrechtse Vecht. Ook in ons rivierengebied zijn er landgoederen met stinzenplanten zoals bij de kastelen Neerrijnen, Brakel en Nederhemert. In Dordrecht is het parkbos Dordwijk bekend om zijn stinzenflora. Ongetwijfeld hebben op het oude landgoed Weizigt vroeger ook meerdere soorten gestaan, een restant hiervan, een groepje voorjaarshelmbloemen, hebben teruggevonden achter de oude oranjerie. Genoeg historische aanknopingspunten dus om de tuin van Woondrecht weer om te toveren in een Stinzenbiotoop.
De volgende stinzenplanten soorten hebben we op Woondrecht aangeplant:
Gevlekte dovenetel, Voorjaarszonnebloem, Salomonszegel, Lelietje-der-dalen, Donkere Ooievaarsbek, Vingerhoedskruid, Breedbladig Klokje, Italiaanse aronskelk, Stengelloze sleutelbloem, Echte Sleutelbloem, Wit hoefblad, Groot hoefblad, Maagdenpalm, Groene Ossetong, Gele dovenetel, Bosaardbei, Smeerwortel, Boshyacint, Sterhyacint, Sneeuwroem, Bosanemoon, Boerenkrokus, Knikkende Vogelmelk, Voorjaarshelmbloem, Daslook, Lenteklokje, Zomerklokje, Herfsttijloos, Alpenbes en Prachtframboos.
De komende jaren zal blijken welke soorten zich hier het beste thuis voelen en zich verder over het terrein gaan verspreiden. Ik zal voorlopig de nieuwe aanplant en het bijbehorende onderhoud verder begeleiden zodat deze zich kan ontwikkelen tot een natuurlijke rijk bloeiende stinzentuin.
Meer informatie:
Piet Bakker en Evert Boeve: Stinzenplanten, Natuurmonumenten (1985)
Woondrecht, Van Baerleplantsoen 26, Dordrecht, www.woondrecht.nl
Abonneren op:
Posts (Atom)